We weten allebei niet wie ze is, waar ze vandaan komt of wat het liedje zou kunnen betekenen.
We hebben geen flauw idee wat haar relatie tot Misa en Marco kan zijn.
Maar één ding is duidelijk: het liedje is een waarschuwing.
De woorden zijn aan mij gericht.
Ik moet ze horen.
Ze blijft zingen met haar zachte, melodieuze stem en haar woorden volgen ons terwijl we ons terug haasten naar ons paard.
Terug naar de plek vol magie, waar je dingen kunt manifesteren en alles weer goed is.
Terug naar de relatieve veiligheid van het aardse vlak, waar we naast elkaar op een compleet verlaten strand landen.
We houden elkaars hand losjes vast en gaan op het zand liggen tot we weer op adem zijn gekomen. Wat zouden die woorden betekenen? En de rest van die raadselachtige plek?
We kijken omhoog naar een zwarte, maanloze hemel zonder sterren.
Mijn nachtster is verdwenen.
Heel even bekruipt me het vreselijke, onheilspellende gevoel dat die ook niet meer terugkeert.
Dan fluistert Damen mijn naam en zijn stem snijdt door de stilte en dringt door in mijn gedachten.
Ik rol op mijn zij zodat ik goed kan kijken naar het gezicht dat ik vlak voor me zie, met zijn blik vol respect, vol liefde en tederheid. En ik haal opgelucht adem.
Mijn nachtster is er niet meer omdat ik hem niet meer nodig heb.
In plaats daarvan stralen wij nu.
‘Dat liedje is bedoeld voor mij,’ zeg ik, diep vanbinnen wetend dat het waar is. ‘Havens dood, het verlies van dat shirt...’ Ik wacht en haal diep adem en geniet van de geruststellende warmte van zijn vinger die zachtjes over mijn wang streelt. ‘Het hoort allemaal bij mijn karma. En nu is er blijkbaar dus nog meer dat ik voorbestemd ben te doen.’
Damen wil wat zeggen, wil me graag kalmeren, me tegenspreken en mijn bezorgdheid wegnemen.
Maar ik ben sneller en met een vinger tegen zijn lippen snoer ik hem de mond.
Ik heb geen woorden nodig.
Waarover die oude vrouw ook zingt, ik ben er klaar voor.
Maar niet nu. Dat komt wel.
‘We merken het wel,’ zeg ik vlak bij zijn wang als ik Damen naar me toe trek. ‘Samen kunnen we alles aan. Maar op dit moment...’ Ik druk mijn lippen langzaam op de zijne en geniet van het zachte, liefdevolle gevoel van de bijna-aanraking. ‘Laten we nu maar gewoon tevreden zijn met wat we hebben.’
Heb je Boek 5 en alle eerdere delen gelezen? Wil je weten hoe het afloopt met Ever en Damen? Dan kun je Boek 6 natuurlijk niet missen. Lees op de volgende pagina het eerste hoofdstuk.
‘Ever, wacht!’
Damen steekt een hand naar me uit en grijpt mijn schouder vast in de hoop dat ik langzamer ga, dicht bij hem blijf. Maar ik loop verder, ik heb geen tijd te verliezen. Niet nu we zo dichtbij zijn, we zijn er bijna!
Zijn bezorgdheid hangt als een dikke cape om hem heen en wordt er niet minder op als hij zijn pas versnelt om mij bij te benen. Hij verstrengelt zijn vingers in de mijne.
‘Laten we maar terugkeren. Dit is volgens mij niet de juiste plek. Het lijkt er totaal niet op.’ Hij kijkt naar het verontrustende landschap en laat zijn blik dan op mijn gezicht rusten.
‘Je hebt gelijk. Het is echt totaal anders geworden.’ Ik blijf aan de rand staan met een veel te snelle ademhaling en een wild bonzend hart. Even neem ik de omgeving goed in me op voor ik een stap naar voren waag. En nog één kleine stap na de ander, tot mijn voeten zo diep in de dikke, modderige laag aarde wegzakken dat ik de bovenkant niet meer zie. ‘Ik wist het wel,’ fluister ik bijna onhoorbaar. Al hoef ik niks hardop te zeggen zodat Damen me kan horen; we kunnen net zo goed telepathisch communiceren. ‘Het is net als in mijn droom. Het is...’
Hij kijkt me afwachtend aan.
‘Nou, het is precies wat ik verwachtte.’ Ik kijk opzij. Mijn blauwe ogen ontmoeten zijn donkere kijkers en ik houd zijn blik vast; ik wil dat hij ziet wat ik zie. ‘Dit allemaal, alles wat je hier ziet, het is... Het is net alsof het allemaal verandert vanwege míj.’
Hij knielt naast me neer en drukt zijn hand plat tegen mijn rug met de vingers gespreid. Zijn hand maakt langzame cirkelbewegingen over mijn ruggengraat. Hij wil me geruststellen, ontkennen wat ik zojuist beweerde, maar hij slikt zijn woorden in. Het maakt niet uit wat hij zegt – hoe krachtig en logisch zijn argument ook is – hij weet wel beter. Hij weet best dat hij me dit niet uit mijn hoofd kan praten.
Ik heb die oude vrouw toch gehoord? Hij ook. We zagen hoe haar vinger naar mij wees. Hoe haar ogen verwijtend naar mij keken. We luisterden naar het angstaanjagende deuntje van haar griezelige liedje met de geheimzinnige tekst en de melodie die maar blijft hangen.
De waarschuwing die speciaal voor mij bedoeld is.
En nu dít.
Ik zucht als ik het zie – Havens graf, om het zo maar te noemen. De plek waar ik een paar weken geleden nog een diep gat in de aarde groef om haar spulletjes – alles wat nog van haar over was – te begraven. De kleren die ze droeg op het moment dat haar ziel dankzij mij naar Schaduwland vertrok. Een plek die ik als heilig en speciaal beschouwde – nu helemaal getransformeerd, aangetast. De ooit zo rijke aarde is veranderd in een natte, zompige modder en de bloemen die ik gemanifesteerd heb zijn nergens te bekennen. Nergens is een teken van leven. De lucht glinstert en gloeit hier niet meer. Het is hier bijna niet te onderscheiden van het duistere deel van Zomerland dat ik eerder per toeval heb ontdekt. Zo somber, zo onheilspellend qua uiterlijk en gevoel dat Damen en ik de enige levende wezens zijn die zo dicht in de buurt durven komen.