‘Kies!’ gilt ze. Haar lichaam schokt hevig en ik voel mijn maag omdraaien als ik zie hoe dicht het shirt bij de vlammen hangt. ‘Maak verdomme die fugging keus! Jezus!’
Ze meent het en haar ogen vonken van woede. Maar ik kijk haar aan en schud mijn hoofd.
‘Oké,’ zegt ze bits, met een kwade blik. ‘Als jullie twee niet willen kiezen, dan doe ik het zelf wel. Maar vergeet niet dat ik je de kans heb gegeven.’
Ze draait zich naar Jude en opent haar mond alsof ze iets wil zeggen. Het kan van alles zijn, een ‘vaarwel’ of ‘veel plezier’ of ‘en nou opsodemieteren’ en ga zo maar door.
Maar het is nep.
Ze probeert ons op een verkeerd spoor te zetten.
Ze wil ons te laten denken dat Judes laatste uur geslagen heeft, terwijl ze geen moer om hem geeft.
Het gaat haar erom míj te pakken.
Ze wil míj kwetsen, míj vernietigen.
En ze is vastbesloten me daarbij ook alle hoop te ontnemen.
Dus haal ik uit.
Precies op het moment dat Damen uithaalt om Jude te redden en Jude uithaalt om Haven te doden.
Jude balt zijn hand tot een vuist en mikt midden in het centrum van haar bovenlichaam, precies zoals ik hem geleerd heb. Daar bevindt zich het derde chakra, haar zwakste plek.
Maar hij raakt haar niet.
Per ongeluk botst Damen midden in zijn sprong tegen hem op, waardoor hij op het allerlaatste moment opzij geslingerd wordt.
Instinctief haast Miles zich naar me toe om me te helpen. Dat is heel nobel, maar ondoordacht, want nu loopt hij recht in Havens armen. Met het shirt in één hand, grijpt ze nu met haar andere hand haar beste vriend vast, met wie ze samen is opgegroeid.
Haar vingers knellen stevig rond zijn nek. Miles schopt wild, hapt naar adem en worstelt om los te komen.
In een oogopslag zie ik dat het Haven menens is.
Ik zie hoe kwaadaardig en duister ze is geworden.
Alles wat ze al die jaren samen deelden, betekent niets meer voor haar.
Ze is in staat hem te vermoorden als ze mij daarmee raakt.
Om mij te dwingen een keus te maken, of ik dat nou wil of niet.
Ze schenkt me een laatste, afschuwelijke grijns voor ze zo hard in Miles’ keel knijpt dat het lijkt alsof zijn ogen uit hun kassen ploppen. Tegelijkertijd slaakt ze een gilletje van plezier en ze laat het shirt in de vlammen vallen, die het maar al te hongerig verslinden.
Het gebeurt allemaal zo vlug, in minder dan een fractie van een seconde, al lijkt het zich in slow motion af te spelen.
Haar gezicht vlak voor me, boosaardig en weerzinwekkend, glimmend van triomf, van de absolute kick die ze krijgt nu ze me heeft weten te dwarsbomen.
Terwijl Damen zich losmaakt uit de botsing met Jude, bal ik mijn hand tot een vuist en ik denk aan de gemanifesteerde versie van dit moment, waarmee ik al die afgelopen maanden zo hard geoefend heb. Alleen lijkt het totaal niet op het echte moment waarin ik me nu bevind.
Voornamelijk omdat ik geen spijt heb.
Geen reden om sorry te zeggen.
Geen andere keus dan haar te doden, voor ze Miles vermoordt.
Ik ram mijn knokkels tegen haar borstkas aan en voel hoe ik precies de juiste plek raak.
In haar ogen flitst een blik van schok en ongeloof. Ondertussen trekt Damen Miles bij haar vandaan en ik steek mijn hand – letterlijk – in het vuur.
Mijn vlees verschroeit, verbrandt, vormt blaasjes en begint direct te vervellen. De pijn is hels en ongelooflijk fel.
Maar ik schenk er geen aandacht aan.
Ik ga gewoon door, zoekend, graaiend, reikend.
Al mijn aandacht gaat uit naar één enkel doel: ik moet het shirt redden, ook al is het allang te laat.
Het is al helemaal verteerd door het vuur, in vlammen opgegaan en er is geen spoor meer van te bekennen, alsof het nooit heeft bestaan.
Ik ben me vaag bewust van het paniekerige geschreeuw dat achter me vandaan komt, Miles en Jude die me roepen.
Ik merk nauwelijks dat Damens armen me vastpakken, vasthouden en geruststellen terwijl hij me uit de open haard trekt en de hete vlammen dooft die mijn kleren, mijn haar en mijn huid verbranden.
Hij drukt me stevig tegen zijn borst en fluistert keer op keer dat alles wel weer goed komt. Dat hij wel iets zal verzinnen. Dat het shirt niet zo belangrijk is. Belangrijker is dat Miles en Jude veilig zijn en dat we altijd nog elkaar hebben.
Hij smeekt me mijn ogen dicht te doen, de andere kant op te kijken, de angstaanjagende ondergang van mijn voormalige beste vriendin die naar adem snakt, wankelt en stervende is, niet gade te slaan.
Maar ik luister niet.
Ik kijk haar zelfs aan.
Haar warrige bos haar, de vlammend rode ogen, haar ingevallen wangen, de waanzinnige uitdrukking op haar gezicht en de stem vol van pure, ongetemde haat als ze uitschreeuwt: ‘Dit is jouw schuld, Ever. Jij hebt me zo gemaakt! En nu zul je daarvoor boeten, ik zweer dat je ervoor zult...’
Ik blijf naar haar kijken. Zelfs nadat ze ineenzakt, verdwijnt en tot stof vergaat.