Onze eerste maaltijd samen vindt in stilte plaats. Ik neem de stoel tegenover hem, gekleed in de mooiste jurk die ik ooit heb gezien. De stof voelt heerlijk zacht en glad tegen mijn licht geparfumeerde huid. Ik neem enkele kleine hapjes van het eten terwijl hij een rode drank drinkt. Hij staart in de verte en kijkt me af en toe aan als hij denkt dat ik het niet merk, maar hij is vooral diep in gedachten verzonken. Zijn voorhoofd is gefronst, zijn mond vertrokken tot een streep. De blik in zijn ogen is veelzeggend en ernstig, vertwijfeld genoeg om te kunnen zien dat hij met iets worstelt, een of andere beslissing die hij moet nemen.
Ik wacht tot de aap uit de mouw komt, maar dat gebeurt niet. Als ik klaar ben met eten, wens ik hem een goede nacht en ik keer terug naar een kamer die warm is van een opgestookt vuur en ik kruip tussen de heerlijkste katoenen lakens.
De volgende ochtend sta ik vroeg op en ik haast me naar het raam, waar ik hem nog net zie weggalopperen op zijn paard. Ik volg hem angstig met mijn ogen en weet zeker dat het grote moment nu is aangebroken; hij heeft me slechts hierheen gebracht en laat me nu achter bij iemand die me mishandelt tot ik erbij neerval, alsof het een ziek, verdorven spel is.
Maar ik heb het mis. Diezelfde avond nog keert hij terug. Hij glimlacht als begroeting, maar zijn ogen verraden een vreselijk verlies.
Hij weet niet of hij me de waarheid moet vertellen, want hij wil me niet overstuur of banger maken dan ik al ben. Daarom houdt hij het voor zich en verzwijgt de vreselijke waarheid die hij te weten is gekomen. Ik hoef er nooit achter te komen, ik heb er toch niks aan, denkt hij.
In dat leven ben ik er ook nooit achter gekomen. Maar Schaduwland vult nu de lege plekken van de puzzel maar wat graag in.
Ik krijg precies te zien wat er gebeurde nadat hij die ochtend vertrok. Ik zie waar hij heen ging, wie hij zag en met wie hij sprak, elk gruwelijk detail.
Hij keerde terug naar de plantage met de bedoeling mijn moeder, vader, Jude en de rest op te kopen en ze mee te nemen naar huis, waar ze van hun vrijheid konden genieten. Hij biedt een buitensporig hoog bedrag, een ongehoorde hoeveelheid geld, zelfs voor de rijkste eigenaren, maar wordt afgewezen. De eigenaar denkt er niet eens over na voor Damen wordt weggestuurd. Hij wil zo graag van hem af, dat hij een ploegbaas stuurt om Damen van het terrein te begeleiden.
Een ploegbaas die niet is wie hij lijkt – dat zie ik in één oogopslag al.
De manier waarop hij beweegt, de manier waarop hij in zijn huid zit – zo overdreven zelfverzekerd en perfect in elk detail.
Het is een onsterfelijke.
Maar niet van het goede soort, niet zoals Damen. Het is een rebel. Lang voor Damen besefte dat Roman nog steeds leefde, dat hij zijn eigen elixir brouwde en naar hartenlust mensen onsterfelijk maakte. De bezorgde blik in zijn ogen vertelt me echter dat hij ook iets merkt.
Damen wil geen problemen, wil geen scène schoppen of de situatie erger maken voor mijn familie of Jude, dus hij vertrekt. Hij schakelt in op mijn energie en merkt dat ik bang ben alleen in het huis. Hij wil me geruststellen en neemt zich voor later naar de plantage terug te keren, in het holst van de nacht, om iedereen te helpen ontsnappen.
Hij kan niet weten dat het dan al veel te laat is.
Hij kan niet zien wat ik zie: Roman die zich schuilhoudt op de achtergrond, die achter de schermen de touwtjes in handen heeft als de eigenaar er niet is.
Hij kan niet weten dat het vuur is aangestoken lang nadat hij is vertrokken, toen hij niets meer had kunnen doen om het te blussen en er niemand meer te redden viel.
De rest van het verhaal verloopt zoals hij me vertelde: hij nam me mee naar Europa, deed het rustig aan en was voorzichtig. Hij gaf me de tijd en ruimte die ik nodig had voor ik hem echt durfde te vertrouwen en van hem kon houden. Even – heel even – was ik echt gelukkig samen met hem.
Tot Drina daarachter kwam en me uitschakelde.
Opeens besef ik wat ik al die tijd al had moeten weten:
Damen is de ware.
Dat is hij altijd al geweest.
Dat zal hij altijd zijn.
Dat wordt me nog duidelijker als ik mijn huidige leven te zien krijg.
Ik zie hoe hij mijn lichaam langs de weg aantreft, vlak na het auto-ongeluk. Ik zie het niet alleen, maar voel en ervaar ook hoe zwaar zijn verdriet is als hij gelooft me weer te hebben verloren. Zijn pijn wordt mijn pijn, de volle omvang van zijn verdriet doet me snakken naar adem. Hij smeekt om raad en advies terwijl hij worstelt met de keus me wel of niet onsterfelijk te maken.
Een alles verterend gevoel van verlies vreet aan hem die dag dat ik tegen hem schreeuw, hem afwijs, hem wegstuur en vraag me met rust te laten en nooit meer iets tegen me te zeggen. Dat was het moment nadat hij eindelijk de moed bijeengeraapt had om me te vertellen wat hij met me had gedaan – wat ik ben.
Zo voel ik ook de volledige verwardheid in hem terwijl hij onder Romans hypnose staat. Hij is verdoofd, niet in staat zijn woorden en handelingen zelf te regelen. Alles wordt zorgvuldig door Roman gecoördineerd, waardoor hij gemanipuleerd wordt gemeen en kwetsend tegen mij te zijn. Ik wist het al, maar hier in Schaduwland kan ik het ook voelen. Ik besef nu meer dan ooit dat hij niet meende wat hij in die tijd zei of deed.