We hebben het al eens eerder willen doen, maar het is er nooit van gekomen.
Maar hiermee zou ik kunnen weten wie de ware is.
‘Jude,’ begin ik schor en hees. ‘Jude, ik...’
Ik loop naar hem toe en bedenk hoe belachelijk dit is. De hele situatie is belachelijk.
Ik bedoel, hij houdt van mij en ik weet dat ik ooit van hem hield. Of, als het al geen liefde was, dan voelde ik in elk geval wel íéts voor hem. Misschien kan een enkele kus me vertellen wat ik moet weten. Net als die eerste keer dat ik Damen kuste, toen voelde het zo vertrouwd, alsof we verbonden waren. Dat was voordat de wrede realiteit ons wakker schudde.
Ik loop rond de toonbank en pak zijn hand. De beweging is zo vlug dat het nog geen fractie van een seconde duurt voor ik mijn vingers tegen de zijne druk en de geruststellende golf van zijn koele, kalme energie door mijn ledematen spoelt. Het wordt stiller in mijn hoofd, mijn lichaam verslapt en werkt maar al te graag mee. Zijn gezicht komt dichterbij met een indringende, vurige blik en mijn vingers sluiten zich rond de gespannen spieren van zijn arm.
Mijn hele wezen zindert in afwachting terwijl ik hem naar me toe trek en ik wacht tot ik de zachte huid van zijn lippen tegen de mijne voel. Ik moet dit een keer voelen, ik moet weten wat ik precies gemist heb al die eeuwen lang.
Het gevoel schokt me in eerste instantie, zo onverwacht koel, zo zacht en stevig is de kus. Het tegenovergestelde van Damens perfecte mix van warmte en tintelingen. Een lage kreun ontsnapt uit Judes keel als hij zijn hand tegen mijn achterhoofd duwt en me tegen zich aan drukt.
Hij opent zijn mond een klein beetje, zijn tong zoekt de mijne... dan zwaait plotseling de deur open en hij slaat met een luide klap tegen de muur. Het belletje rinkelt voor het met een vaart over de vloer rolt.
We draaien ons om.
Uiteengerukt in verbijstering.
Daar staat Haven – duister, kwaadaardig en in een donker profiel met het daglicht in haar rug. Ze blokkeert de uitgang en kijkt ons woest aan.
Haar lip krult om en ze knijpt haar ogen tot spleetjes met haar handen in haar zij. ‘Wauw. Kijk nou toch eens. Dit moet mijn geluksdag zijn. Twee vliegen, één klap, en allebei hebben ze geen schijn van kans.’
Vierentwintig
Ik wend me tot Jude en spoor hem aan te vluchten, zich te verstoppen, te doen wat hij kan om bij haar vandaan te komen. We hebben maar een seconde, hooguit twee, voor ze ons aanvalt – voor het te laat is en hij niet meer wegkomt.
Dit is echt geen geintje en de blik in mijn ogen maakt hem duidelijk hoe bloedserieus ik ben – maar hij komt niet eens in beweging. Hij blijft achter de kassa staan, vlak achter mij. Ten onrechte neemt hij aan dat de korte bijna-kus betekent dat hij hier moet blijven om mij te beschermen.
Net als ik mijn instructies wil herhalen, komt Haven in beweging. Opeens staat ze vlak voor ons, haar ogen wild en verward en met een hysterische uitdrukking op haar gezicht.
Ik ga voor Jude staan en zie haar grijnzen en met het puntje van haar tong haar lippen bevochtigen. Ze kijkt naar hem over mijn schouder en zegt: ‘Doe jezelf een lol – luister niet naar Ever. Je kunt maar beter blijven waar je bent. Wegrennen heeft geen zin, want ik ben toch veel sneller. Bovendien heb je al die energie straks nog nodig.’
Vlug stapt ze naar rechts, alsof ze om mij heen wil om hem te pakken. Even vlug blokkeer ik haar, denkend aan onze confrontatie in de toiletruimte op school – toen zij de overhand had en me tegen de muur pinde, tegen mijn wil. Als ik haar al nauwelijks aankan, dan overleeft Jude dit nooit.
‘Sorry dat ik jullie vrijpartijtje onderbreek.’ Ze lacht en haar roodomrande ogen schieten tussen ons heen en weer. ‘Ik wist niet dat jullie al zover waren.’ Ze steekt haar hand uit, prikt in mijn schouder met de scherpe rand van haar lange, blauw geverfde nagel en trekt hem dan terug. De koele, bittere kou van haar energie steekt me en blijft hangen, al zie ik maar al te goed hoeveel energie het haar kost om haar hand zo min mogelijk te laten trillen.
Ze houdt haar hoofd schuin, pakt een pluk van haar haren die over haar schouder zijn gevallen en draait hem rond en rond haar opgeheven wijsvinger. Dan kijkt ze uitsluitend naar Jude. ‘Voor je helemaal opgewonden raakt nu je haar wel echt gezoend hebt, moet je misschien weten dat ze je alleen maar zo ver laat gaan omdat Damen haar heeft verlaten voor Stacia. Voor de tweede keer.’ Ze schudt haar hoofd, tuit haar lippen en kijkt schichtig van hem naar mij. ‘Dus ik denk dat ze gewoon op zoek is naar een reservespeler. Om het zo maar te noemen.’
Ik werp een vlugge blik op Jude en hoop dat hij niet luistert, haar niet serieus neemt. Maar zijn ogen staan somber en hij lijkt in tweestrijd; ik heb geen idee wat ik ervan moet maken.
‘Word je er nou nooit doodmoe van?’ Ze laat haar haar los en bewondert de enorme hoeveelheid ringen die ze aan elke vinger draagt. ‘Je weet wel, dat Ever je altijd maar gebruikt als een schouder om op uit te huilen en je steeds maar kloteklusjes voor haar mag opknappen? Ik bedoel, echt hoor. Als je erover nadenkt is een zoen wel het allerminste wat ze je kan geven. Het is tenslotte voornamelijk haar schuld dat je leven gedoemd is tot zo’n tragisch, voortijdig einde te komen.’