Damen merkt het ook.
Ik zie het aan de blik die mij nooit verlaat en me overal volgt. Hij is zenuwachtig en bezorgd om mij.
Bang dat ze langzaam de controle kwijtraakt, dat haar stoppen doorslaan zonder waarschuwing, waarna ze achter mij aan komt.
Bang dat het me niet lukt hem te waarschuwen als het zover is, ook al heb ik dat beloofd.
Waarschijnlijk is zijn angst gegrond. Ze is onhandelbaar. Doorgedraaid. Ze is een compleet overspannen wrak.
Net een bom die op ontploffen staat.
Een strakgetrokken draad op het punt van knappen.
Als dat gebeurt, zal ze als eerste mij opzoeken.
Althans, ik hoop dat ze mij neemt.
Liever mij dan Jude.
Onderweg vanuit school naar huis, ga ik langs de winkel. Ook al heeft Jude me gevraagd bij hem vandaan te blijven, omdat hij het niet aankan me zo dichtbij te hebben tot ik een definitieve keus gemaakt heb.
Maar ik zeg tegen mezelf dat ik het hem verschuldigd ben – dat het mijn plicht is op hem te letten en zeker te zijn dat hij veilig en in orde is en zo.
Tot ik mezelf erop betrap dat ik een schattig nieuw jurkje en bijpassende schoenen manifesteer voor ik mijn kapsel en make-up controleer in de achteruitkijkspiegel. Die plicht is de halve waarheid; ik wil hem stiekem ook graag zien. Ik moet weten of ik iets speciaals voel als ik bij hem ben.
Iets waar ik wat mee kan.
Iets krachtigs en tastbaars wat duidelijk genoeg is om me te helpen de juiste beslissing te nemen.
Voor de deur blijf ik staan en ik frunnik nog even aan mijn kleren en kapsel voor ik diep ademhaal en naar binnen ga. Ik verwacht min of meer Ava achter de toonbank te zien op zo’n warme, zonnige dag, omdat de verleiding van een heerlijke middag surfen Jude te veel is geworden, maar ik ben dolblij hem zelf achter de kassa aan te treffen. Hij lacht en maakt grapjes alsof hij nergens mee zit. Zijn gezicht is ontspannen en zijn aura groen en vrolijk terwijl hij een klant helpt met afrekenen.
Een leuke klant.
Haar felroze aura vertelt me dat ze niet alleen komt om boeken te kopen, maar vooral om Jude te zien.
Ik blijf staan en vraag me af of ik moet vertrekken en later terugkomen. Net dan valt de deur achter me dicht, waardoor het belletje luid rinkelt. Jude kijkt langs zijn klant en ziet me een paar meter van hem vandaan staan. Zijn ogen worden donker, zijn glimlach vervaagt en zijn aura verzwakt en danst onrustig. Ongeveer het tegenovergestelde van daarnet, toen hij nog met háár stond te praten.
Alsof hij al zijn plezier meteen vergeten is als hij me alleen al ziet.
Hij propt haar spullen in een tasje en stuurt haar zo gehaast en abrupt weg, dat zelfs zij de verandering in hem opmerkt. Ze bekijkt me vlug van top tot teen en sluit af met een verwijtende frons, waarna ze iets mompelt en langs me loopt. Jude is bezig achter de toonbank alsof ik niet besta.
‘Ze vindt je leuk,’ zeg ik, terwijl hij extra lang bezig is met de kopie van het bonnetje.
‘Ze vindt je leuk en ze is aantrekkelijk,’ voeg ik eraan toe, maar ik krijg niet meer dan een kreun als reactie.
‘Ze vindt je leuk, ze is aantrekkelijk en straalt positieve energie uit,’ houd ik vol, en ik dwing hem naar me te kijken als ik dichterbij kom. ‘En daarom vraag ik me af wat er met jou aan de hand is.’
Hij stopt met alles. Met het gefrummel, het bezig blijven en met doen alsof ik niet vlak voor zijn neus sta.
Hij stopt met alles en kijkt me dan eindelijk aan. ‘Jij.’ Het is zo helder en eerlijk dat ik niet goed weet hoe ik moet reageren. ‘Jij bent wat er aan de hand is.’ Ik staar naar mijn voeten, niet in staat zijn blik te beantwoorden. Ik durf bijna niet te ademen; het was stom van me hiernaartoe te gaan. ‘Dat wilde je toch horen?’
Ik knik heel zachtjes – hij heeft gelijk. Dat wilde ik ook horen, daarom ben ik hier.
Hij laat zich op de kruk neerploffen. Zijn schouders zakken omlaag en hij verbergt zijn gezicht in zijn handen, wrijft in zijn ogen, waarbij de kussentjes van zijn vingertoppen diep graven, en tilt dan zijn hoofd op en staart me strak aan. ‘Ever, wat wil je? Even serieus. Wat doe je hier en wat wil je van me?’
Ik slik. Ik ben hem een antwoord schuldig, en wel de waarheid – beide kanten ervan. Ik wil net beginnen met: ‘Nou, ten eerste wilde ik weten of alles in orde is met je. Ik heb je al een tijdje niet gezien en...’
‘En wát?’ Hij snauwt en heeft geen behoefte aan dit spelletje.
‘En... ik wilde je graag weer zien. Ik moest je zien, zou je kunnen zeggen.’
‘Ja, zou je dat kunnen zeggen?’
Hij neemt me in zich op en ik voel me bloot, kwetsbaar en een verrader tegenover Damen. Maar ik heb iets van hem nodig – het kan niet anders. Ik bedoel, ik kan het shirt niet vinden, de Paleizen weigeren hulp, de wens die ik aan mijn nachtster toevertrouwde is nog steeds niet uitgekomen en tot nu toe heb ik geen voorteken of hint gekregen. Daarom ben ik hier weer, met nog maar één manier die ik kan bedenken om dit uit te zoeken.