En in plaats van een gemene, blonde fashionista zit er nu een gemene, fascistische brunette aan het hoofd van die tafel.
Een gemene, fascistische brunette die haar blik al op me richt zodra Miles en ik langs het hek wandelen.
Ze kijkt op van haar groep aanbidders, lang genoeg om ons in zich op te nemen met toegeknepen ogen en haar kaken op elkaar geklemd. Haar blik blijft een fractie van een seconde hangen en dan richt ze zich weer tot haar fans. Maar het was lang genoeg om tot Miles door te dringen.
‘Ge-wel-dig,’ mompelt hij hoofdschuddend. ‘Het lijkt erop dat ik toch een kant heb gekozen, onofficieel.’ Hij krimpt ineen. ‘Althans, dat denkt zij dus.’
‘Geen zorgen,’ fluister ik terwijl ik de omgeving afzoek naar Damen, ook al doe ik net alsof ik weer even mijn weg moet vinden op het schoolterrein. ‘Ik beloof je dat ik...’
Ik zie hem.
Damen.
‘Ik beloof je dat ik ervoor zorg...’
Ik slik en neem hem van top tot teen in me op.
Hij hangt een beetje op een bankje, zijn lange benen uitgestrekt voor zich, leunend op zijn handen terwijl hij zijn superknappe gezicht naar de zon richt...
‘... dat ik ervoor zorg dat ze jou niets...’
Ik wil de zin afmaken, maar dat lukt niet. Zodra ik het zie, realiseer ik me dat dít is waarvoor Miles me zo geheimzinnig probeerde te waarschuwen.
Hij was terecht bang dat ik zou doorslaan als hij het me plompverloren vertelde, maar wilde ook niet dat ik er onvoorbereid tegenaan zou lopen, zonder het te zien aankomen.
Miles deed wat hij kon, dat geef ik toe. Hij deed zijn best me deze pijn te besparen. Maar, al heeft hij nog zo zijn best gedaan me te waarschuwen, hier kan ik niet omheen.
Toen ik zei dat niets me meer klein kon krijgen, had ik het mis.
Heel erg mis.
Maar goed, ik kon me ook niet voorstellen hem zó aan te treffen.
Hij praat zachtjes tegen haar en kijkt haar vriendelijk aan. Zo leidt hij haar af van alle gemene opmerkingen en blikken van zo’n beetje iedereen die langsloopt. Zolang Damen er is, wordt het in elk geval niet erger dan dit. Niemand durft dichterbij te komen. Zijn aanwezigheid is het enige wat hen op een afstand houdt. Zo is ze veilig.
Zolang hij bij haar is, beschermt hij haar tegen alle woede.
Nou begrijp ik volkomen waarom hij dit doet, maar dat maakt het niet eenvoudiger het te moeten aanzien. Elke seconde dat ik hier sta, verlies ik een stukje van mezelf.
Een klein stukje vergaat.
Miles pakt me bij mijn elleboog, vastberaden me een andere kant op te trekken, maar het heeft geen zin. Ik ben veel krachtiger en ik laat me niet sturen.
Het duurt niet lang meer voor hij mijn aanwezigheid opmerkt, mijn energie voelt. Mijn maag draait zich om, mijn hart breekt en mijn handen trillen. Ook al ben ik bang voor wat ik zie in zijn ogen als hij omkijkt – ik moet het zien.
Ik moet weten wat het betekent.
Ik moet weten of zij de plek in zijn leven heeft ingenomen die ooit van mij was.
Zodra hij me ziet, worden zijn ogen groot en hij opent zijn lippen op een manier die zijn hele gezicht laat veranderen. Mijn adem stokt in mijn keel.
Het moment lijkt oneindig – alsof de scène op pauze is gezet. Algauw ziet zij het ook en ze volgt zijn blik naar mij, maar kijkt dan vlug weg. Het overschot aan zelfvertrouwen dat ze ooit bezat is nu voorgoed geslonken.
‘Ever, toe,’ spoort Miles me aan vlak naast me. ‘Denk aan wat ik je zei. Niks is meer wat het lijkt. Alles staat op z’n kop. De voormalige kneusjes zitten nu aan de populaire tafel en de populaire groep... die is zo goed als uiteengevallen. De meesten houden zich afzijdig, sommigen zijn echt vertrokken. Niets is meer zoals het was.’
Ik hoor hem wel, maar de woorden ketsen van me af.
Die dingen maken me niet uit. Ik geef alleen om Damen en de manier waarop zijn blik rond de mijne danst.
Ik wacht op een teken – een tulp, echt of denkbeeldig, of iets anders – maar... niets.
Er is niets meer dan een oneindige stilte die tussen ons in hangt.
Dus steun ik op Miles, die me nu mag meenemen.
Hij leidt me langs het tafereel.
Ik voel alleen de pijn nog.
Twintig
Hij roept mijn naam en ik hoor zijn stem achter me. Vlak achter me. Ik draai me instinctief en automatisch naar hem om en beweeg in zijn richting zonder na te denken.
‘Je bent er weer.’ Het klinkt als een feit, maar zijn ogen kijken me vragend aan.
Ik knik en haal dan mijn schouders op. Vervolgens moet ik heel hard mijn best doen niet zo ontzettend nerveus over te komen terwijl ik me afvraag hoe het nu verder moet.
Daar is hij bedrevener in dan ik, want er valt nauwelijks een stilte voor hij zegt: ‘Ik ben blij je weer te zien.’
‘O ja?’ Ik knijp mijn ogen half dicht en heb spijt van die bitse toon en de scherpe woorden. Ik zie hem ineenkrimpen, zijn blik betrekt, maar ik kan ze nu niet meer inslikken.