Zelfs niet nadat hij me de rest vertelde, dat hij en de rest van mijn familie kort na mijn vertrek zijn omgekomen bij een afschuwelijke brand die ze nooit hadden hoeven meemaken als Damen de moeite had genomen hen ook te redden. Zo zijn er meerdere doden gevallen, zonder dat daar een goede reden voor bestond.
Ik bedoel, als je bedenkt dat hij zo rijk was en ontzagwekkend veel macht had, dan is die handeling – zo berekenend en koelbloedig, zo onverschillig en met zulke tragische gevolgen – op geen enkele manier goed te praten.
Toch heb ik hem nog steeds niet helemaal opgegeven.
Al wil ik hem voorlopig ook nog niet zien.
Niet dat ik dit allemaal aan Ava’s neus ga hangen, trouwens. Maar ik zeg wel: ‘Er zit nog een hoop meer achter,’ en ik houd haar blik even vast.
Ze knikt en steekt haar hand uit en geeft me een zacht kneepje. ‘Daar twijfel ik niet aan, Ever. Geen moment.’ Ze wacht tot ze mijn onverdeelde aandacht heeft voor ze verdergaat. ‘Wees er zeker van dat je geen overhaast besluit neemt. Neem de tijd, ga op zoek, zet alles goed op een rijtje. En als je twijfelt... tja, je kent mijn favoriete oplossing...’
‘Meditatie,’ mompel ik lachend en met mijn ogen rollend. Ik ben haar dankbaar voor het lichtpuntje dat ze altijd biedt, zelfs in de diepste duisternis. Als ze weg wil gaan, trek ik nog even aan haar arm. Ik wil haar gezelschap nog niet kwijt en ik kijk haar half smekend aan als ik vraag: ‘Ava, weet jij hier iets van?’ Ik grijp haar arm steviger vast – ik kan opeens alle steun en al haar wijze woorden wel gebruiken. ‘Weet jij hier meer van? Van Damen, Jude en mij? En wie ik moet kiezen?’
Ze kijkt me vriendelijk en bezorgd aan, maar schudt langzaam haar hoofd. Een lok van haar kastanjebruine haar valt over haar voorhoofd en voor haar ogen, die even verborgen zijn. Ze veegt de pluk weg. ‘Ik vrees dat de keus aan jou is, Ever. Aan jou en jou alleen. Jij bent de enige die kan ontdekken welk pad je moet bewandelen. Ik kan je alleen bijstaan als vriendin.’
Zeventien
‘Dank je voor al je hulp.’ Jude slingert een vochtige theedoek over zijn schouder en leunt tegen de oeroude koelkast, die totaal niet lijkt op die van Damen of Sabine. Niks roestvrij staal en ook niet de omvang van een inloopkast, slechts oud, groen en met de gewoonte vreemde, luide, gorgelende geluidjes te produceren. Zijn duimen haken in de lusjes van zijn broek en hij kruist zijn benen losjes bij de enkels. Hij kijkt toe hoe ik de laatste kopjes en glazen in de vaatwasser zet, de klep sluit en op de startknop druk.
Met één hand trek ik het elastiekje uit mijn haar, waardoor de lange lokken los over mijn rug vallen en vlak boven mijn middel eindigen. Ik probeer Judes starende blik te ontwijken – zijn ogen, halfdicht, nemen me in zich op en volgen gretig de beweging van mijn handen als ik de voorkant van mijn jurkje gladstrijk en een schouderbandje ophijs. Hij houdt het staren zo lang vol, dat ik het moet verbreken; ik moet hem afleiden.
‘Het was een mooie dienst.’ Ik kijk hem kort aan voor ik me afwend en me bezighoud met het opruimen van het betegelde aanrecht en de witte, porseleinen gootsteen. ‘Ik denk dat ze er tevreden mee zou zijn.’
Hij glimlacht, verfrommelt de theedoek en laat hem op het aanrecht vallen. Hij loopt de zitkamer in, zakt neer op de oude bruine bank en neemt aan dat ik hem wel volg, wat na een ogenblik ook zo is.
‘Dat klopt ook wel.’ Hij schopt zijn slippers uit en legt zijn voeten op de kussens.
‘Je hebt haar dus gezien?’ Ik laat me op de stoel tegenover hem vallen en leun met mijn blote voeten op de oude, houten deur die dienstdoet als koffietafel.
Hij draait zich naar me toe en bekijkt me van top tot teen met één wenkbrauw – die met het litteken – opgetrokken van verbazing. ‘Ja, ik zag haar. Waarom? Zag jij haar ook?’
Ik schud mijn hoofd en ontken het vlug. Mijn vingers spelen met de kristallen rond mijn hals, met een voorkeur voor de ruwe, niet-gepolijste stenen. ‘Maar Ava wel.’ Ik haal mijn schouders op, laat mijn amulet los en voel de stenen warm worden tegen mijn huid aan. ‘Ik kan Lina’s soort nog steeds niet zien.’
‘Oefen je nog?’ Hij gluurt naar me, komt even overeind om een klein kussentje bij zijn voeten te pakken en hij legt dat achter zijn hoofd voor hij weer gaat liggen.
‘Nee.’ Ik zucht. Het klinkt somber en mijn blik dwaalt af. ‘Niet meer. Daar ben ik een tijd geleden al mee gestopt.’
Hij knikt, al kijkt hij me nog steeds aan. Nu meer peinzend, minder intens. ‘Mocht je je hierdoor beter voelen: ik heb haar ook niet meer gezien. Riley, bedoel ik. We hebben het toch over haar, hè?’
Ik leun met mijn hoofd tegen de bekleding van de stoel en sluit mijn ogen als ik terugdenk aan mijn heerlijk uitbundige lastpak van een jongere zusje, met haar voorliefde voor rare kostuums en suffe pruiken. Ik hoop dat ze het reuze naar haar zin heeft, waar ze ook is.