Maar wat als dat eigenlijk nooit de bedoeling is geweest?
Wat nou als ik tot nu toe telkens zo gefascineerd, zo meegevoerd werd door Damens trucjes dat ik keer op keer dezelfde fout heb gemaakt?
Waarom komen we elkaar steeds opnieuw tegen? Is dat telkens weer een kans om het nu wel goed te doen? Om na al die tijd eindelijk eens samen te zijn?
Ik kijk naar Jude vlak voor me – hij is fascinerend. Niet op dezelfde manier als Roman, met zijn gladde, gouden uitstraling. Ook niet zoals Damens donkere en sexy warmte en tintelingen. Nee, Jude is meer het coole, dromerige type – vanbuiten lijkt hij heel normaal, maar diep vanbinnen zit er zoveel meer.
‘Ever...’ Van zijn gezicht is zijn innerlijke strijd af te lezen. Aan de ene kant wil hij me vastpakken en zoenen, aan de andere kant wil hij zich inhouden en eerst eens praten. ‘Ever, wat heb je gezien? Wat was er zo erg dat je nu naar mij komt?’
De manier waarop hij dat zegt is zo doordrongen van het feit dat hij altijd al is afgewezen, dat mijn hart voor hem breekt.
Ik draai me om en staar naar de tribune, de versleten houten vloer, het basketbalnet met het gat aan de zijkant, en wacht tot het laatste beetje van zijn aantrekkingskracht is verdwenen, zodat logica en een lange lijst vragen de boventoon voeren.
Als ik me weer omdraai, ben ik vastbesloten sterk en eerlijk te zijn, gewoon de feiten te noemen en te kijken waar ik uitkom. ‘Je liet een tijdje geleden min of meer vallen...’ Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, niet min of meer. Je liet blijken dat je een of ander geheim kende over ons gezamenlijke verleden. Dat was nadat je de Paleizen van Kennis en Wijsheid voor het eerst had bezocht. Toen gedroeg je je opeens heel anders. Ik heb je toen nog gevraagd wat er gebeurd was, maar je bleef nogal vaag. Maar laatst merkte je iets op over hoe Damen in het verleden nooit eerlijk heeft gewonnen en dat daar nu eindelijk verandering in zou komen. Want, zoals jij het zei, kennis is macht en dankzij Zomerland heb je daar nu in elk geval genoeg van, of zoiets. Nou ja, ik wil graag weten wat je daarmee bedoelde.’
Ik sta stil en zwijgend voor hem, wachtend op een reactie. Ik zie hoe hij licht loensend kijkt naar zijn vingers, die ruimte tussen zijn ogen masseren, diep in zijn huid drukkend. Dan laat hij zijn armen langs zijn zij vallen en hij kijkt me aan.
‘Waar wil je dat ik begin?’ Hij haalt zijn schouders op en laat een lach horen die eerder nors en gemeen klinkt dan plezierig.
Net als ik wil zeggen: maakt niet uit, begin waar je wilt – want het lijkt mij beter hem te laten beginnen en hem te laten vertellen wat hij vindt dat ik moet weten – bedenk ik me. Ik weet dat Damen al mijn levens heeft ‘bewerkt’, wat betekent dat er elke keer iets is wat hij liever geheimhoudt voor me. Maar er is maar één incarnatie, één geheim, waarover ik nu meer wil weten.
Eén leven dat me tot dit punt gebracht heeft – waardoor ik hem net wilde zoenen om te kijken hoe dat voelde.
‘Het Zuiden.’ Ik kijk hem aan. ‘Het Zuiden van voor de Burgeroorlog. Wat weet je over onze levens van toen – toen we slaven waren?’
Hij wordt bleek. Echt, lijkbleek. Het licht in zijn ogen dimt zo gauw dat ik het nauwelijks kan geloven. Hij mompelt iets onverstaanbaars en zijn ogen schieten alle kanten op voor ze blijven rusten op de mascotte van de school die op de muur is geschilderd. Zijn handen en voeten bewegen onrustig.
Als ik hem zo zie reageren, vraag ik me af of ik zonder het te weten iets heb onthuld wat hij nog niet wist.
Even vlug verdwijnt die gedachte weer, als hij zich naar me toe draait en zegt: ‘Dus je weet het.’ Hij haalt diep adem en schudt zijn hoofd. ‘Ik moet je zeggen, Ever, ik ben geschokt dat hij je erover verteld heeft. Want hoe ik ook over hem denk, ik moet toegeven dat hij daarmee een hoop lef toont. Of misschien was het roekeloosheid, wie weet?’
‘Hij heeft het me niet verteld,’ flap ik eruit voor ik er erg in heb. ‘Althans, niet echt. Laten we zeggen dat ik... ik heb per ongeluk iets ontdekt wat ik van hem niet had mogen zien.’
Jude knikt en hij knijpt zijn ogen half dicht terwijl zijn blik verandert en hij me langzaam in zich opneemt. Op lage, ernstige toon zegt hij: ‘Dat kan ik hem niet kwalijk nemen. Het was zeker een van de ergste momenten – zo niet de allerergste.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Althans, in mijn geval wel.’
Zestien
Die maandag spijbel ik weer, zodat ik naar Lina’s herdenkingsdienst kan gaan.
Al is dat gewoon een smoesje. Ik zou toch wel weggebleven zijn.
Munoz beweert dan wel dat een diploma me alleen maar kan helpen een betere, mooiere en zekere toekomst te krijgen, maar dat betwijfel ik.
Misschien helpt het normale mensen, aangezien toelatingscommissies van universiteiten en toekomstige werkgevers er erg veel waarde aan hechten, maar dat heeft voor mij geen betekenis. Een week geleden vond ik dat allemaal nog belangrijk, maar nu snap ik pas hoe stom dat was. Al die tijd ben ik een simpel feit uit de weg gegaan: het heeft geen zin de normale gang van zaken aan te houden voor iemand met een leven (en een toekomst) dat allesbehalve normaal is.