‘Gênant?’ Mijn ogen ploppen zowat uit hun kassen. Ik snap echt niks van het mannelijk ego. ‘Ik zal doen alsof je dat niet gezegd hebt. Ik bedoel, zij bezit krachten om je ongelooflijk veel pijn te laten lijden voor ze medelijden toont en er een eind aan maakt. En dan maak jij je druk dat het gênant is? Tegenover mij?’ Hoofdschuddend zwaai ik met twee handen in de lucht. ‘Luister, als je bang bent mij pijn te doen... geen zorgen. Dat doe je niet en dat kun je niet. Het is onmogelijk. Je kunt het nog zo hard proberen, maar je zult me niks kunnen doen. Dus die gedachte kun je gerust van je afzetten.’
‘Is me dat even een geruststelling. Echt een opsteker voor mijn mannelijkheid.’ Hij schudt zijn hoofd en laat zijn schouders zakken.
‘Het was niet bedoeld als belediging.’ Ik zucht. ‘Het is gewoon een feit. Ik ben sterker. Ik bedoel, je hebt toch al genoeg bewijs gezien dat het waar is? En mocht je het nog niet doorhebben: Haven is ook sterker dan jij. Aan beide feiten kun je helemaal niets veranderen, maar gelukkig mist zij iets wat ik wel heb.’
Maar half nieuwsgierig naar wat dat kan zijn, kijkt hij me aan.
‘Ze draagt haar amulet niet meer. Ze heeft niets wat haar beschermt, terwijl ik de mijne nooit afdoe...’ Ik ben even stil als ik denk aan al die keren tot nu toe dat ik dat wel gedaan heb en corrigeer mezelf. ‘Niet meer, in elk geval. Bovendien is mijn zwakste chakra niet het derde, al ga ik je niet vertellen welk het wel is. Maar goed, ook al weet je dat al lang en wil je zo wanhopig graag weg van hier en verder met je eigen plannen voor de avond dat je mij probeert aan te vallen, nou, dan moet je weten dat je niet eens in de buurt komt voor ik je van me af sla.’
Hij zucht en houdt dan zijn handen omhoog. Hij begrijpt dat hij geen keus heeft en geeft het op. ‘Oké dan. Best. Wat jij wilt. Zeg maar wat ik moet doen. Moet ik je nou aanvallen of zoiets?’
‘Ja, waarom niet?’ antwoord ik schouderophalend. We moeten toch ergens beginnen?
Hij kijkt me aan en zegt: ‘Luister, deze situatie is totaal niet realistisch. Ik zou Haven of wie dan ook nooit zomaar aanvallen, niet zonder aanleiding. En waarschijnlijk zelfs dan niet. Zo ben ik niet. Ik ben een pacifist, dat weet je. Dit zit niet in mijn aard. Dus, sorry, als je echt wilt dat ik meedoe, dan moet je wel met een beter verhaal op de proppen komen.’
‘Oké, goed.’ Ik knik, vastbesloten hem er niet onderuit te laten komen. ‘Als je maar weet dat ik ook niet van plan ben Haven aan te vallen. Ik ben niet van plan iets te beginnen of achter haar aan te gaan. Toch denk ik niet dat wij het ons kunnen veroorloven te negeren dat zij gezworen heeft ons te vernietigen – daar zat geen dubbelzinnig woord bij. En vergis je niet, ze kán ons ook vernietigen, Jude. Vooral jou, omdat je onvoorbereid bent. Ze kan jou met gemak hebben zonder ook maar buiten adem te raken! Dus, als je dat bedenkt, dan moeten we ons wel voorbereiden op wat er gaat gebeuren. En ik weet dat je nou wel duidelijk gemaakt hebt dat je niet onsterfelijk wilt zijn, maar ik durf toch te wedden dat je er ook niet om staat te springen door Haven afgemaakt te worden. Mooi, nu we dat gehad hebben – wat vind je ervan, zal ik jou dan als eerste aanvallen? Voel je je daar beter bij? Want zo zal het er in werkelijkheid ook wel aan toegaan.’
Hij haalt zijn schouders op. En hij zwaait ook nog eens nonchalant met z’n handen.
Dat gebaar irriteert me zo erg, dat ik met volle kracht op hem afstorm zonder hem te waarschuwen.
Ik beweeg zo snel dat hij het ene moment nog midden in de gymzaal staat, heel cool en nonchalant, en het volgende moment smijt ik hem dwars door de ruimte en druk hem stevig tegen de met matten beklede muur, net als Haven bij mij deed die keer in de toiletruimte. En net als bij Haven vergt het ook van mij geen enkele inspanning.
‘Zó zal het aanvoelen,’ zeg ik terwijl ik hem beetpak aan de voorkant van zijn T-shirt. Ik draai zo hard aan de stof dat er een stukje afscheurt. Ik voel zijn koele, oppervlakkige ademhaling tegen mijn wang nu er maar een paar millimeter tussen zijn en mijn gezicht zit. Ik kijk in twee verbaasde, zeegroene ogen. ‘Zó snel gebeurt het. Je hebt amper tijd om te reageren.’
Hij kijkt me aan en haalt vlugger adem. De blik in zijn ogen wordt donkerder, er verschijnt een laagje zweet op zijn voorhoofd en zijn hart begint te bonzen.
Maar dat komt niet door plotselinge angst of de verrassingsaanval. Nee, het heeft een heel andere oorzaak.
Iets wat ik meteen herken.
Dit is dezelfde blik die hij me die avond schonk toen we elkaar bijna kusten in het bubbelbad bij mij thuis.
Dezelfde blik die hij me schonk die avond toen hij zei dat hij van me hield, dat hij altijd van me heeft gehouden – in elk van onze vorige levens – en dat hij het dit keer niet zo snel zou opgeven.