Hij draait zich om tot hij me aankijkt en ik zie in één oogopslag dat het erger is dan ik dacht. Ik moet iets doen, en vlug ook, iets dat de situatie verzacht. Maar voor ik mijn mond kan openen, is hij klaar voor de tweede ronde en ik kan niets anders doen dan weer gaan zitten en mijn beurt afwachten.
‘Weet je wat ik nog wel het vreselijkst vind? Weet je wie uiteindelijk besloot me dit alles te vertellen?’ Hij wacht alsof hij een antwoord wil horen, maar die vraag was zo duidelijk retorisch dat ik niets zeg. Dit is zijn opvoering, zijn script en ik ben niet van plan de show te stelen. ‘De enige van die hele supergeheime Bende van de Eeuwige Jeugd – de enige van jullie allemaal die bereid was om met mij te praten en me de waarheid te vertellen, zonder me te ontzien of me een hoop onzin te verkopen – de enige die me recht in mijn ogen durfde te kijken en me alles durfde op te biechten was verrassend genoeg...’
Voor hij de zin kan afmaken, voor hij de naam uitspreekt, weet ik het al.
Damen.
Ik herinner me ineens het moment waarop Miles foto’s mailde van de portretten die hij in Florence had ontdekt – schilderijen waar Roman hem op af had gestuurd.
Ik weet nog hoe Damens vingers trilden toen ik hem het mobieltje gaf – de toegeknepen ogen, de verstrakte kaaklijn en hoe dapper hij accepteerde dat iemand zijn eeuwenoude geheim had ontdekt.
Hij zwoer Miles de waarheid te vertellen, te stoppen met liegen en verbergen en eindelijk eens alles te bekennen.
Alleen had ik nooit gedacht dat hij zich daar daadwerkelijk aan zou houden.
‘Damen,’ bevestigt Miles, nadrukkelijk knikkend en mij aankijkend. ‘En dan te bedenken dat ik hem pas – wat is het eigenlijk, minder dan een jaar? – ken. In elk geval minder lang dan jou, dat is zeker, en zéker minder lang dan Haven. En toch is hij degene van wie ik het moet horen. Ook al praat ik veel, veel minder met hem dan met jullie twee. Hij besloot open kaart te spelen met me. Hij was altijd zo’n stil en in zichzelf gekeerd type – al snap ik nu waarom – maar goed, we hebben nooit zo’n heel goede band ontwikkeld en toch is hij de enige die me behandelt als een echte vriend. Als iemand die hij kan vertrouwen, aan wie hij zijn geheim kan vertellen. We zijn gaan zitten en daar kwam alles: de waarheid over jou, over hem, over... over alles. Alles!’
‘Miles,’ probeer ik aarzelend en onzeker wat ik moet zeggen. Ik weet niet eens of hij wel naar me wil luisteren.
Hij blijft lang genoeg stil om naar me te kijken met zijn hoofd schuin en één wenkbrauw opgetrokken – hij is er klaar voor. Maar voor ik de hele waslijst met redenen kan opnoemen waarom ik hem expres nooit iets heb verteld – alle goede en geldige redenen waarom hij blij mag zijn dat ik hem niet heb ingewijd – voor ik kan beginnen, moet ik het zelf zien.
Ik moet zien wat Damen gezegd heeft.
De exacte woorden die hij gebruikte.
Belangrijker nog, ik moet weten waaróm hij besloot nu alles te onthullen, aangezien sommige dingen best hadden kunnen wachten tot later. Veel later, zelfs.
Heel kort sluit ik mijn ogen en ik stel mijn geest alvast open. Ik weet dat ik mijn belofte breek om nooit de diepste gedachten en herinneringen van mijn vrienden te ‘zien’ tenzij dat absoluut noodzakelijk is. Toch ga ik verder, wanhopig om zelf te bekijken hoe dat is verlopen.
Ondertussen stuur ik de woorden ‘vergeef me’ naar de lege ruimte tussen ons in, waar ze opbloeien en groeien tot ik bijna kan zien hoe de letters zich vormen.
Ik hoop dat hij de betekenis aanvoelt en me binnenkort kan vergeven voor wat ik nu ga doen.
Twaalf
Vlug strek ik mijn arm uit over de toonbank. Zo vlug dat Miles me niet kan tegenhouden. Hij weet niet wat er gaat gebeuren tot het te laat is. Ik druk zijn pols hard tegen het glas, harder dan ik wilde, leg mijn hand met mijn handpalm plat tegen de zijne en hij is volkomen weerloos. In de verte ben ik me bewust van zijn bewegingen, hoe hij worstelt, trekt en probeert los te komen.
Niet dat het zin heeft.
Zijn verzet dringt nauwelijks door. Het is minder dan een stipje op mijn radarscherm.
Als het om pure kracht gaat, kan niemand tegen me op.
Zodra hij zich dat ook realiseert, zucht hij diep en hij geeft toe. Hij stelt zich open en geeft zich over; hij weet wat ik van plan ben.
Ik glip zijn hoofd binnen, soepel en eenvoudig. Even moet ik me oriënteren en rondkijken, dan laat ik alle bijzaken voor wat ze zijn en concentreer me op de scène die ik wil zien.
Miles stapt in Damens auto, nog relaxed en blij. Hij verwacht dat ze buiten schoolterrein gaan lunchen, maar grijpt dan opeens zijn stoel vast met sneeuwwitte knokkels. Zijn ogen worden groot, zijn gezicht is een masker van angst terwijl Damen van de parkeerplaats bij school de straat op racet.