‘Je weet wel, mensen als ik... en Damen... en nou ja, Haven nu misschien niet meer zo erg, maar dat doet er niet toe, daar hebben we het nog wel over. Wat ik wil zeggen, is dat je...’ Hij wacht, haakt zijn duimen in de lusjes van zijn spijkerbroek en kijkt om zich heen, op zoek naar de juiste woorden. Na een tijdje kijkt hij me weer aan. ‘Het lijkt wel alsof je ons negeert. Alsof we zijn afgedankt, alsof je niets meer om ons geeft...’
‘Miles...’ begin ik. Ik pers mijn lippen samen en vraag me af hoe ik dit moet zeggen. ‘Luister, ik begrijp wat je zegt. Heus. En geloof me, ik snap ook waarom je dat vindt, maar je moet me vertrouwen – er is veel meer aan de hand. Heel veel meer dan je je kunt voorstellen. Ik bedoel, als ik je serieus de waarheid zou vertellen over alles...’ Ik sluit mijn ogen en schud mijn hoofd. Ik kan het de helft van de tijd zelf al niet bevatten. ‘Ik kan het niet uitleggen, maar neem van mij aan – als je ook maar een fractie wist van wat er speelt, dan zou je blij zijn dat ik je erbuiten hou.’ Ik wacht lang genoeg om de woorden te laten bezinken, hopend dat hij ziet hoe serieus ik het meen. ‘Het spijt me ontzettend dat je het gevoel hebt dat ik je negeer of niet om je geef, want dat is echt niet zo. Echt, dat is onzin. Je bent zo’n beetje de enige vriend die ik nog overheb. Ik wil het goedmaken en dat zal ik ook echt doen. Binnenkort. Dat beloof ik je. Maar op dit moment ben ik... Ik ben... met andere dingen bezig. Dat is alles.’
‘En Damen dan? Maak je het met hem ook weer goed?’
Ik kijk hem aan zonder mijn verbijstering te verbergen. Gaat hij me hier nou echt mee confronteren?
‘Je moet niet denken dat je weet hoe dat zit,’ zeg ik norser dan bedoeld. ‘Daar zit een heel verhaal achter. Dingen die jij niet begrijpt. Niets is zo eenvoudig als het op het eerste gezicht lijkt. En geloof me, dit gaat nog eens veel dieper – het zit heel diep.’
Hij staart naar de grond en graaft met de teen van zijn schoen in het tapijt. Hij peinst over hoe hij dit moet zeggen, hoe hij me moet aanpakken. Dan tilt hij zijn hoofd op en hij kijkt me recht aan. ‘Heeft een van die dingen die ik niet begrijp toevallig iets te maken met het feit dat je...’
Onze blikken kruisen en ik sta ademloos als aan de grond genageld. Het woord zoeft naar me toe, doorboort regelrecht mijn energieveld voor hij het hardop gezegd heeft.
‘Onsterfelijk bent?’
Hij kijkt me recht aan en het lukt me niet mijn blik af te wenden, al wil ik het nog zo graag.
Een koude rilling loopt over mijn rug als hij verdergaat. ‘Of is het die helderziendheid van je? Die verzameling mentale en fysieke krachten die je hebt? Of misschien het feit dat je voor altijd en eeuwig jong en aantrekkelijk blijft? Nooit oud wordt, niet doodgaat. Net als je trouwe metgezel Damen, die al meer dan zeshonderd jaar erop heeft zitten en die jou kortgeleden pas heeft omgetoverd tot wat hij is?’ Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes en laat zijn blik over mijn gezicht glijden. ‘En, Ever, zit ik er ver naast? Zijn dit de “dingen” die je bedoelt?’
‘Hoe...’ begin ik.
Hij overstemt me meteen. ‘O, en laten we Drina niet vergeten, want die was ook onsterfelijk. En natuurlijk Roman. Plus Marco, Misa en Rafe – de behoorlijk irritante kliek met wie Haven de laatste tijd omgaat, om een of andere vage reden. Goh, nou vergeet ik toch bijna de allernieuwste toevoeging aan de Bende van de Eeuwige Jeugd – onze dierbare vriendin Haven zelf. Of moet ik zeggen míjn dierbare vriendin en jouw nieuwste onsterfelijke tegenstandster – ook al ben jij degene die haar zo gemaakt heeft. Zijn dit van die dingen die ik onmogelijk kan begrijpen?’
Ik slik. Het overvalt me zo dat ik niets kan uitbrengen en niets beters weet te verzinnen dan stom voor me uit te staren terwijl ik daar zit. Het stoort me vooral al die dingen hardop te horen – de puntsgewijze opsomming van mijn bijzonder bizarre leven op zo’n neutrale, gewone toon dat het onwerkelijk lijkt, zelfs voor mij. Maar ik voel me ook een heel klein beetje opgelucht.
Ik loop al zo lang rond met dit geheim dat ik me nu lichter en blijer voel, alsof een last van mijn schouders is gevallen die toch al te zwaar was voor mij alleen.
Maar Miles is nog niet klaar. Hij begint net. Dus ik schud mijn hoofd en concentreer me weer op wat hij zegt, als het me lukt hem bij te houden. ‘De ironie is, dat als je er even goed over nadenkt, en dan bedoel ik echt zorgvuldig en rationeel overpeinzen, dan lijkt het mij veel logischer dat ík degene ben die jóú moet ontlopen.’
Ik tuur hem aan; die redenering kan ik niet volgen, maar hij zal het me vast zo uitleggen.
‘Ik bedoel, stel je eens voor hoe het voelt om te horen dat de vrienden die ik dacht goed te kennen, dezelfde vrienden die ik vertrouwde en met wie ik álles deelde, niet zijn wie ze lijken. Sterker nog, ze horen allemaal, stuk voor stuk, bij een superexclusieve, supergeheime club. Een club waar blijkbaar iedereen welkom is. Iedereen behalve ik.’ Hij pauzeert en schudt zijn hoofd als hij naar de voorzijde van de winkel loopt. Vanuit de etalage staart hij naar de zonverlichte straat. Zijn toon laat merken hoe moeilijk hij het heeft als hij verdergaat. ‘Ik moet je zeggen, Ever, dat doet pijn. Vergis je niet – het doet echt zeer, helemaal diep vanbinnen. Ik bedoel, volgens mij – en ik zou niet weten hoe je het anders moet zien – maar volgens mij wil je gewoon niet dat ik ook onsterfelijk word. Het lijkt wel alsof je me niet wilt kennen of bevriend wilt zijn met me – niet een eeuwigheid lang, in elk geval.’