‘Dit is niet het hele verhaal... er zit meer achter, veel meer... Ik...’
‘Vertrouw je me niet?’ onderbreek ik hem, om zijn ontkenning niet te hoeven horen. We hebben toch allebei hetzelfde, afgrijselijke moment bekeken? ‘Na alles wat we hebben meegemaakt, na alles wat ik jou heb verteld – blijf jij dingen voor me achterhouden?’ Het kost moeite rustig te ademen en ik druk mijn handen plat tegen mijn buik, half misselijk door de situatie. ‘Zeg eens, Damen. Hoe ver gaat dat zogenaamde bewerken van jou? Wat mag ik nog meer niet zien?’ Ik denk aan de toespeling die Haven vandaag maakte in de toiletten en neem me voor niet in haar val te trappen, haar niet tussen ons in te laten komen. Even vlug laat ik dat voornemen weer varen. Ik zag wat ik zag. Het bewijs is onomstotelijk.
‘Eerst wacht je tot het allerlaatste moment om me de waarheid over jou, mij en Jude te vertellen, en nu... nu dit?’ Ik schud mijn hoofd. Het duizelt me te zien wie ik was en wie hij nog steeds zou kunnen zijn. ‘Is dit een of ander ziek spelletje? Krijg je hier een kick van? Vertel me eens, Damen, hoe vaak en in hoeveel incarnaties heb je me weggehaald bij mijn familie en vrienden?’ Hij kijkt me aan; alle kleur is uit zijn gezicht verdwenen. Maar ik ben op dreef en nog niet klaar. ‘Ik bedoel, je hebt het leven dat ik nu leid, het leven dat we net zagen...’ Ik wacht even, wetende dat dat niet eerlijk is. Ik ben uit eigen vrije wil in dat bloemenveld achtergebleven. Ik was zelf zo gehypnotiseerd door de magie van Zomerland dat ik bleef rondhangen terwijl mijn familie verderging. Maar dan nog, als hij me het elixir niet had toegediend, dan had ik hen misschien alsnog gevonden. Misschien waren we dan nu samen geweest. Ik raak overstuur door die gedachten, door de beelden die zich onafgebroken in mijn hoofd afspelen. Het is zo erg dat ik niet weet wat beter is: als ik was gestorven, had ik bij mijn familie kunnen zijn. Maar door te blijven leven, kan ik hiermee afrekenen.
Ik draai me om. Mijn benen trillen, mijn hart bonkt en ik moet naar buiten, de frisse lucht in. Ik krijg hier geen lucht meer.
Damens stem roept me nog na, smeekt me te blijven staan, rustig te blijven, belooft me dat er een verklaring is.
Maar ik blijf niet staan.
Ik weiger rustig te blijven.
Ik zet het op een lopen.
En ik blijf rennen tot ik de weg naar huis heb gevonden.
Elf
‘What the hell, Ever? Stop je met school zonder mij dat te vertellen?’
Ik kijk op van de kassa waar ik bezig ben af te rekenen en zie Miles staan achter mijn loensende klant die niet erg blij kijkt.
Ik schenk Miles vlug mijn beste nu-even-niet-blik terwijl ik haar creditcard door de sleuf haal en haar boeken en meditatie-cd’s in paars inpakpapier wikkel. Het pakketje gaat in een bijpassend tasje en de klant kan gaan.
‘En bedankt.’ Ik knik. Mijn woorden moeten het opnemen tegen het luide klingelen van de bel tegen de deur als de vrouw vertrekt. ‘Die zien we hier voorlopig vast niet meer terug.’
Miles wuift het weg als iets onbelangrijks en haalt zijn schouders op. ‘Mij een zorg. Geloof me, ik heb wel belangrijker dingen te bespreken dan Judes banksaldo.’
‘O ja? Wat dan?’ Ik prop de kassabon in de paarse doos waarin we die bewaren. Ik voel Miles’ blik strak op mij gericht, wachtend tot ik die beantwoord, zodat hij weer verder kan met de reden van zijn bezoek.
‘Nou, we kunnen het over jou hebben, bijvoorbeeld.’ Hij kijkt toe hoe ik op de kruk ga zitten en mijn armen over elkaar sla. Ik doe mijn best niets te laten merken in mijn blik of gezicht, alsof ik me totaal geen zorgen maak en niet nerveus ben en alleen geduldig wacht tot hij verdergaat. ‘Ik bedoel, om te beginnen heb ik je na die eerste dag niet meer gezien op school. Wat betekent dat je niet naar school gaat, want ik heb toevallig wel naar je gezocht. Ik stond bij je lokalen, je locker, de lunchtafel, maar nee, niets, niente. Dus jij was pleite.’
Ik ontken het niet, maar bevestig het ook niet als ik mijn schouders ophaal. Voorlopig zeg ik niets. Ik moet eerst zien hoe sterk zijn bewijzen tegen mij zijn.
‘Ik weet zeker dat je zult zeggen dat je een goed excuus hebt, dat je langere afwezigheid – je verlengde zomervakantie, zeg maar – me niks aangaat, maar je moet weten dat je dat mis hebt. Het gaat me wel wat aan. Een hoop, zelfs. Want als je vriend, zelfs een van je allerbeste vrienden, wil ik je laten weten dat het niet onopgemerkt blijft, je afwezigheid en het feit dat je niets meer laat horen. Niet alleen door mij, maar ons allemaal. Zelfs mensen die jij niet tot je vriendenkring rekent hebben er last van, geloof het of niet.’
Ik weet niet wat ik moet zeggen en haal mijn schouders op. Het is toch nog niet mijn beurt om te reageren. Miles houdt wel van een langgerekte monoloog en zo te merken is deze nog lang niet afgelopen.