Hij aarzelt. Hij denkt nog steeds dat hij de situatie kan redden, ondanks wat ik hem verteld heb. ‘Wil je dat ik langskom en je compleet normale vriendje speel?’ Hij trekt een wenkbrauw op. ‘Die imitatie heb ik wel onder de knie. Ik heb het vaak genoeg moeten doen; ik heb er meer dan vier eeuwen ervaring in.’
Ik glimlach en leun naar voren om hem nog eens te zoenen – dit keer langer en steviger. Ik blijf zo lang mogelijk zo zitten voor ik me met een zucht van hem losmaak. Ademloos en gehaast zeg ik: ‘Geloof me, ik wil niets liever. Maar Sabine niet. Voorlopig lijkt het me beter als je uit de buurt blijft. In elk geval tot alles wat is gezakt of de situatie misschien is opgelost. Om een of andere vage reden ben jij de hoofdverdachte die schuldig is aan mijn gedrag van tegenwoordig.’
‘Misschien wel omdat dat zo is?’ Hij kijkt me aan en streelt met een vinger over mijn wang. ‘Misschien voelt ze iets aan zonder het te beseffen. Want Ever, als puntje bij paaltje komt en je zoekt naar een oorzaak, dan ben ik inderdaad degene die jou heeft veranderd.’
Ik zucht en kijk weg; we hebben deze discussie al vaker gevoerd en ik ben het nog steeds niet helemaal met hem eens. ‘Jij, de bijna-doodervaring...’ Ik haal diep adem en kijk hem weer aan. ‘Dat is niet met zekerheid te zeggen. Bovendien doet het er niet toe. Het is zoals het is, je verandert er niks aan.’
Damen fronst. Hij is het er niet mee eens, maar bereid om het er voorlopig bij te laten. ‘Oké,’ zegt hij, bijna alsof hij het tegen zichzelf heeft. ‘Misschien ga ik dan wel langs Ava. De tweeling is voor het eerst naar school geweest vandaag en ik ben benieuwd hoe dat is gegaan.’ Ik kijk verbaasd op en probeer me voor te stellen hoe Romy en Rayne zich redden in de brugklas. Alles wat ze weten over het leven van een moderne, Amerikaanse tiener is afkomstig van mijn overleden jongere zusje Riley of de realityshows van MTV. Niet de beste bronnen, dat is zeker.
‘Hopelijk was hun dag minder heftig dan die van ons.’ Ik glimlach, stap uit de auto en sluit het portier tussen ons. Dan leun ik door het open raampje en voeg er nog aan toe: ‘Hoe dan ook, doe ze maar de groeten. Zelfs Rayne. Of moet ik zeggen: vooral Rayne?’ Ik lach, wetend hoezeer ze een hekel aan me heeft, al hoop ik daar ooit verandering in te kunnen brengen, zelfs al ligt die dag heel ver in de toekomst.
Ik zie hoe hij wegscheurt van de stoep, mij achterlatend met een glimlach die om me heen blijft hangen als een knuffel. Dan ga ik in mijn eentje de winkel binnen. Vreemd dat het er zo donker is; er is geen mens te bekennen.
Ik blijf staan en tuur om me heen, tot mijn ogen zich hebben aangepast, voor ik doorloop naar achteren. In de deuropening van zijn kantoortje blijf ik stokstijf staan als ik zie hoe Jude ineengezakt zit met zijn hoofd op het bureau.
Op dat moment denk ik alleen maar: Shit! Ik ben te laat!
Ik bedoel, Haven zei wel dat ze mij voorlopig liet leven, maar dat wil niet zeggen dat ze Jude hetzelfde uitstel gunt.
Maar vlak na die gedachte vang ik een geruststellende glimp op van zijn aura en ik ontspan me.
Alleen levende organismen hebben een aura.
Dode dingen en onsterfelijken niet.
Dan zie ik de kleur pas goed: een vlekkerig, dof bruingrijs waas hangt om hem heen. Weer denk ik: Shit! Te laat!
Wat kleuren betreft kan het voor een aura niet veel slechter dan dit. Je hebt alleen nog zwart, wat betekent dat je stervende bent.
‘Jude?’ fluister ik, zo zachtjes en laag dat het bijna onhoorbaar is. ‘Jude, is alles oké?’
Geschrokken door mijn aanwezigheid tilt hij zijn hoofd zo vlug op dat hij zijn koffie omstoot. Een melkbruin plasje verspreidt zich over het bureau en wil net van de rand op de vloer druppelen als hij het tegenhoudt met de lange, licht gerafelde mouw van zijn witte T-shirt. De vloeistof dringt door in de stof en vormt daar een grote vlek.
Een vlek die me doet denken aan...
‘Ever, ik...’ Hij laat zijn hand over de bos goudblonde dreadlocks glijden en knippert tot zijn ogen zich focussen. ‘Ik heb je niet horen binnenkomen. Je laat me nogal schrikken en...’ Hij zucht, kijkt omlaag naar zijn bureau en dept de rest van de koffie op met zijn mouw. Als hij me ziet staren met grote ogen, met stomheid geslagen, zegt hij: ‘Geloof me, dit is geen probleem. Ik kan het wassen, weggooien of meenemen naar Zomerland om het schoon te krijgen.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Een vlek op mijn shirt is nu wel het minste van mijn problemen...’
Ik laat me zakken op de stoel tegenover hem, nog steeds sprakeloos door de vlek en de ingeving die ik plotseling kreeg. Het is moeilijk te geloven dat ik zo druk bezig was met de training en met Haven en alle ellende dat ik hier niet eens meer aan gedacht heb.
‘Wat is er gebeurd?’ Ik dwing mijn aandacht weer naar hem, niet naar mijn gedachtestroom, al neem ik me voor snel terug te keren.