Dat begrijp ik niet, en ik kan ook niet even in haar gedachten rondsnuffelen om daar achter te komen, aangezien haar beschermende schild veel te sterk is. Ik kan alleen maar stom blijven staan alsof het me niet boeit. Alsof haar woorden niet een klein beetje nieuwsgierigheid of interesse wekken, al schaam ik me om toe te geven dat dat toch echt het geval is.
Ze weet iets, dat is duidelijk. Het is geen grootspraak. Ze weet iets over Damen, over zijn verleden, en ze smeekt me bijna haar te dwingen het te zeggen.
Daarom kan ik dat dus niet doen.
‘Ik bedoel, je hebt vast al geraden dat Roman me allerlei smerige details heeft verteld. Sommige dingen weet je al, dus die hoef ik niet te herhalen. Maar een dag of wat geleden rommelde ik door zijn spullen en ik kwam een grote stapel dagboeken tegen.’ Ze wacht even, zodat haar woorden goed kunnen doordringen. ‘Je had het moeten zien – echt, gewoon stapels en stapels. Hele dozen vol. Het blijkt dat Roman alles heeft bijgehouden. Hij heeft honderden of misschien wel duizenden dagboeken volgepend; ik ben de tel kwijtgeraakt. Maar van wat ik kan zien, gaan ze diverse eeuwen terug, tot aan het begin. Hij verzamelde niet alleen antieke spullen en voorwerpen, hij verzamelde geschiedenis. Zíjn geschiedenis. Die van de onsterfelijken. Er zijn foto’s, geschilderde portretten, kaarten, brieven, alles. In tegenstelling tot Damen heeft Roman wel contact gehouden. Hij ging niet zomaar verder met zijn leven en liet de rest van de wezen aan hun lot over. Hij heeft voor ze gezorgd. Na honderdvijftig jaar begon het effect van het elixir te verzwakken. Hij heeft een nieuwe drank gebrouwen – een betere. Toen is hij ze allemaal gaan opzoeken om ze ervan te laten drinken. Dat heeft hij al die jaren volgehouden. Hij heeft nog nooit iemand in de steek gelaten. Niemand die zich maar moest zien te redden of anders zou wegkwijnen of zelfs sterven, zoals Damen deed. Ik bedoel, hij mag dan zijn problemen met jullie gehad hebben, maar ik twijfel er niet aan dat hij daar zijn redenen voor had. Jullie waren zijn enige vijanden. De enigen die hem zagen als een vreselijk kwaadaardige onsterfelijke die verdiende wat hem overkwam. Alle anderen vonden hem een held. Hij gaf om ze, bood hun een beter – eeuwig – leven. In tegenstelling tot jullie, geloofde hij erin de rijkdom die hij had te delen, wat hij ook vrijelijk deed, met anderen die hij het waard achtte.’
Ik knijp mijn ogen verder toe. Mijn geduld is bijna op en dat mag ze weten. ‘Waarom gaf hij het dan niet even “vrijelijk” aan jou?’ Mijn blik boort zich in de hare. ‘Waarom dat stomme spelletje? Waarom moest ik het dan zo nodig doen?’
Haven wuift het weg. ‘Daar zijn we al uit, dat was gewoon voor de lol. Ik liep geen enkel gevaar. Hij zou me echt zelf hebben gered als dat nodig was geweest.’ Ze rolt met haar ogen en schudt haar hoofd, geïrriteerd door de onderbreking. ‘Dus...’ zegt ze met nadruk, ‘wat die dagboeken en foto’s en zo betreft... Laten we zeggen dat sommige dingen erg interessant zijn voor jou...’ Weer wacht ze, hopend dat ik haar smeek door te gaan.
Dat gaat dus niet gebeuren. Ook al doen haar woorden me meteen denken aan iets wat zowel Roman als Jude ooit gezegd heeft, zinspelend op een of ander vreselijk geheim uit Damens verleden. Ik denk ook aan het moment gisteren in het paviljoen, toen ik per ongeluk een leven ontdekte dat Damen wanhopig voor me verborgen had willen houden. Maar ik kan het haar niet vragen. Ze mag niet weten dat het haar gelukt is, dat het me wel iets kan schelen, dat haar woorden me dwarszitten. Ze mag deze ronde niet winnen.
Dus haal ik mijn schouders maar weer op en zucht alsof ik me te pletter verveel en het me niet interesseert of ze nog meer zegt of niet.
Haven fronst haar wenkbrauwen. ‘Wat jij wilt. Je houdt me heus niet voor de gek met dat schouderophalen en al dat gezucht. Ik wéét dat je het wilt weten; dat kan ik je ook niet kwalijk nemen. Damen heeft geheimen. Dikke, vette, sappige, duistere geheimen.’ Ze draait zich naar de spiegel, leunt naar voren en brengt met haar handen volume in haar haar. Ze bewondert zichzelf, gehypnotiseerd door haar spiegelbeeld. ‘Maar, ik vind het prima om dat te bewaren voor een andere keer. Ik bedoel, ik snap jouw standpunt ook wel, hoor, om het verleden te laten rusten en zo. Althans, tot het moment dat het opeens weer boven komt drijven. Maar, nou ja. Ik bedoel, hij is ook zo lang, donker en superaantrekkelijk... Wat maakt het uit wat voor afschuwelijke dingen hij de laatste paar honderd jaar heeft uitgevreten, toch?’ Een wenkbrauw beweegt omhoog als ze me aankijkt. Ze houdt haar hoofd schuin, waardoor haar glanzend zwarte lokken over haar schouder naar voren over haar jurk vallen. Langzaam en berekenend komt ze op me af, een pluk haar tussen haar vingers draaiend. Ze doet haar best mij op te fokken.