‘Persoonlijke notities,’ antwoordt Jarre met een van pijn verwrongen glimlach. De gedachte dat iemand anders zijn aantekeningen leest, is gekmakend. In het boekje staan notities naar aanleiding van het telefoongesprek met Chantal Zwart – zijn bron. Er is een pagina waar hij haar adresgegevens heeft opgeschreven. Mijn god. Waar zou het boekje kunnen zijn? Heeft Renoir het ingepikt, of Saimir? Jarre zou niet weten wat erger is.
‘Waar is mijn mobiel?’
‘In de kast.’
‘Kun je me die geven?’
‘Ja, maar u mag hier niet bellen,’ zegt de agente terwijl ze naar een bordje boven de deur wijst dat hij niet kan lezen.
‘Geef me mijn mobiel en wees zo vriendelijk om even de kamer te verlaten.’
‘Maar Renoir…’
‘Mijn mobiel!’ roept Jarre zijn rechterhand uitstekend. ‘En daarna wegwezen! Dit is een dienstopdracht!’
Op de terugweg naar huis, slalommend met haar Piaggio tussen de auto’s, probeerde Chantal tevergeefs het beeld uit haar hoofd te zetten. Haar moeder samen met Guy Lavillier. Zijn vriendinnetje. Hoe langer ze over het woord nadacht, hoe ranziger het klonk. Misschien had ze zich vergist. Nee. Ze had genoeg jeugdfoto’s van haar moeder gezien om te weten dat ze zich niet vergist had. Haar moeder en Guy Lavillier waren een paar geweest. Hoe bestond het? Gierende banden. Ze had de taxi die haar probeerde te snijden niet eens opgemerkt. Terwijl ze uit alle macht afremde en de auto nakeek die de rue Jussieu in spoot, vroeg ze zich af hoe de twee elkaar hadden leren kennen. Op de Sorbonne, op een tennisclub, of bij een of andere manege? Ze zag de villa van de Lavilliers in Saint-Denis voor zich. Die van de Morelles in Boulogne-Billancourt was weliswaar iets kleiner, maar het was hetzelfde milieu, dezelfde kring van ons-soort-mensen. Wist Hotze voor hij haar leerde kennen dat zijn vrouw iets met Guy Lavillier had gehad? Chantal stak de pont de Sully over. Over de Seine naderde een rondvaartboot. Een verliefd stelletje hing over de brugleuning met meer oog voor elkaar dan voor de hele stad. Ze probeerde de kennismaking van haar ouders te reconstrueren aan de hand van wat de twee haar hadden verteld. Hotze had in zijn derde jaar gezeten. Of was het het vierde? In ieder geval leefde hij als een arme luis op een zolderkamertje en was hij maar wat blij geweest toen hij een meisje uit een rijke familie tegen het lijf was gelopen. Ze stak de rue de Rivoli over. Hadden haar ouders nooit met elkaar over de zomer van ’68 gesproken of was er iets gebeurd waardoor er voor altijd een taboe op rustte?
Op de hoek van de rue Malher en de rue des Rosiers vond ze een roodbruine stang waar nog geen scooter of motor aan vastzat. Ze borg haar helm op, sloot de Piaggio af en sloeg de hoek om, de rue Pavée in. Tussen de huizen hing een drukkende warmte. Opvallend veel mensen op straat. Voornamelijk slenterende paartjes. Ze dacht aan Hotze en Evelyne, maar vooral hoe prettig het zou zijn om nu op een terras aan zee te zitten, terwijl een koel briesje door je haar speelde. Parijs stonk. En naarmate de hittegolf aanhield, werd het er niet beter op. Misschien moest ze haar op niets gebaseerde rancunes opzijzetten en gewoon naar Cherbourg gaan. Chantal was zo door haar gedachten in beslag genomen dat het haar pas op het allerlaatst opviel. De deur stond op een kier. Alweer. Konden haar huurders niet beter opletten of deden ze dit expres zolang er geen timmerman langskwam? Merde! De klap waarmee ze de voordeur dichttrok, galmde door het hele trappenhuis. Gelukkig stond de lift beneden klaar. Het laatste waar ze nu trek in had was om klagende huurders tegen te komen. Morgenochtend zou ze actie ondernemen. Een timmerman, een sleutelmaker. Zo kon het niet blijven. Toen de lift de vijfde verdieping had bereikt en de deur openschoof, sloeg de teckel van de buurman aan, maar kort, alsof het dier voorvoelde dat het geen bezoek betrof. Chantal haalde haar sleutel uit haar tas en opende de deur van het appartement.
‘Poes?’
Normaal stond de kater haar spinnend op te wachten. Nu bleef het akelig stil. Ze knipte het ganglicht aan en liep naar de keuken. De eetbakjes die ze voor het vertrek had gevuld, waren nauwelijks aangeroerd.
‘Poes?’
Nog steeds geen reactie. Ze liep het huis door om te kijken of ze de kater in haar haast om te vertrekken misschien in een van de kamers had opgesloten. Slaapkamer, gastenkamer, badkamer, bezemkast. Geen Poes. Ze betrad de woonkamer. De terrasdeuren stonden halfopen. Ze kon zich niet herinneren dat ze met halfopen balkondeuren was vertrokken. Aan de andere kant: omdat het dakterras alleen bereikbaar was voor katten en trapezeartiesten, was het ook goed mogelijk dat ze de deuren had opengelaten zodat het in huis een beetje kon doorwaaien.
‘Poes?’
Vanaf het dakterras keek ze de daken van het blok af. Geen kater. Poes was wel eens vaker een tijdje van huis was geweest. Geen reden tot bezorgdheid. Wel wat betreft de oleanders, die ze al dagen had verwaarloosd en die snakten naar water. De gieter stond in de buitenkast. Straks, besloot ze na een blik op haar horloge. Terug in de woonkamer zette ze de televisie aan. Net op tijd. Marie-Christine Grenoult had het tot het eerste item van het 10 uurbulletin geschopt. In alweer een ander mantelpakje stond ze achter een katheder, terwijl ze dan weer links, dan weer rechts naar een van de schermpjes keek en net deed alsof ze de tekst uit haar hoofd oplepelde. Haar optreden was overtuigender dan het interview dat ze na het bekend worden van de moord op Lavillier had gegeven. De boodschap was even voorspelbaar als stuitend. Saimir Bezun werd bij voorbaat schuldig bevonden aan de moord op Guy Lavillier, daar hoefde wat haar betreft geen rechter meer aan te pas te komen. Maar veel ernstiger was het, zo ging Grenoult verder, dat het in Frankrijk wemelde van de Saimir Bezuns, van de Roma, Tunesiërs, Libiërs en Algerijnen, van Afrikaanse gelukzoekers die, na zich gelaafd te hebben aan het infuus van de multiculturele samenleving, alle joods-christelijke normen en waarden aan hun laars lapten en…