‘Ben je nog wel eens in Saint-Florent-Le-Vieil geweest?’
‘Volgens mij was het de laatste zomer dat de jongens het huis van hun ouders mochten gebruiken.’ Ilse opende de tweede doos en spreidde de foto’s een stukje verder op de tafel uit.
‘Ach,’ riep ze, wijzend op de foto uit, ‘daar heb je Guy weer.’
Guy Lavillier zat achter het stuur van een glimmende zwarte Citroën Traction Avant cabriolet, naast hem een meisje met lang blond haar.
Chantal voelde een stomp in haar maag. ‘Weet je wie dat is?’ vroeg ze.
‘Z’n vriendinnetje,’ klonk het spottend. ‘Haar naam weet ik niet meer. Verdrongen waarschijnlijk. Ze was er maar een paar dagen, maar niemand moest het wagen om aan haar Guy te komen. Arm kind, ze had eens moeten weten.’
Even denkt Jarre dat hij in de hemel is beland. Aan het voeteneind van het bed staat een vrouw die als twee druppels water op Jeanne lijkt, de jonge Jeanne. Hij knippert met zijn ogen omdat hij alles zo onscherp ziet. Draagt Jeanne nu een politie-uniform? Het klopt niet. Naast het bed staat een apparaat dat voortdurend een irritant piepje laat horen. Wanneer hij voorzichtig zijn hoofd draait, voelt hij het verband om zijn nek. Aan zijn linkeronderarm zit ook iets. Langzaam brengt hij zijn rechterhand ernaartoe en voelt hij een slangetje.
‘Gaat het, commissaris?’
Hij herkent de stem van de agente. Een jonge vrouw, slim en zonder kapsones. Hoewel ze nog niet zo lang bij het korps zit, heeft hij haar meteen gevraagd voor het team dat de vermissing van Guy Lavillier moet oplossen. Herstel: de moord.
‘U ligt in het ziekenhuis,’ zegt de agente. ‘En u hebt een hoop bloed verloren.’
Hij knikt, waarop hij het verband voelt schuren. ‘Hebben jullie die jongen al te pakken?’ vraagt hij de pijn verbijtend.
‘Nog niet, commissaris. Maar de politie in de hele regio is gewaarschuwd.’
Jarre probeert zich een vluchtende Saimir voor te stellen. Hoe zal de jongen reageren als hij door de politie in het nauw wordt gedreven? Zal hij de SIG gebruiken? En hoe zal de politie dan reageren? Jarre wil er liever niet aan denken. Misschien krijgen ze de jongen wel niet te pakken. De regio Parijs is groot. Genoeg loodsen, tunnels en leegstaande gebouwen waar iemand zich schuil kan houden. Waarschijnlijk bevindt Saimir zich nog in Saint-Denis, de stad waar hij is opgegroeid en die hij ongetwijfeld kent als zijn broekzak.
‘Waarom ben jij hier eigenlijk?’ vraagt Jarre aan de agente.
‘Voor uw veiligheid.’
‘Pardon?’
‘Opdracht van Renoir.’
Bespottelijk. Jarre houdt de opmerking voor zich. Voorzichtig beweegt hij zijn hoofd. Beetje naar voren, beetje naar achteren. Stukje naar links, stukje naar rechts. Alles doet het nog. Gelukkig. ‘Ik wil hier weg,’ zegt hij.
‘De artsen hebben gezegd dat u vannacht in het ziekenhuis moet blijven.’
‘Artsen.’ Jarre heeft een hekel aan artsen. ‘En wie leidt dan het onderzoek?’
‘De prefect heeft Renoir aangewezen als uw plaatsvervanger. Uw tijdelijke plaatsvervanger,’ voegt de agente er snel aan toe.
‘Merde!’ Nog voor hij zich kan oprichten, schiet de pijn al in zijn nek. Jarre moet op zijn lippen bijten om het niet uit te schreeuwen. Moedeloos laat hij zich terugvallen in de ziekenhuiskussens. ‘Hoe laat is het nu?’
‘Kwart over negen.’
Hij rekent terug. Hij is drie uur van zijn leven kwijt. Het laatste wat hij zich kan herinneren is de vuistslag van de jongen. Behoedzaam betast hij zijn neus om te kijken of er iets gebroken is of scheef zit, maar hij kan niets ontdekken. Jarre kan zich ook niet herinneren of de stomp hard is aangekomen. Waarschijnlijk is het bloedverlies de oorzaak van het feit dat hij knock-out is gegaan.
‘Wil je iets voor me doen?’
‘Natuurlijk, commissaris.’
‘In de la van mijn bureau in het souterrain ligt een reservebril. Ik zou het heel prettig vinden als ik weer wat kan zien.’
De agente glimlacht. ‘Nog iets anders, commissaris?’
Jarre gaat nog iets verder terug in de tijd en ziet zichzelf in de verhoorkamer, zittend aan tafel, de stapel bewijsmateriaal voor zijn neus, het rode boekje links aan de kant. ‘Heeft iemand mijn papieren uit de verhoorkamer meegenomen?’
‘Daar heb ik persoonlijk voor gezorgd,’ zegt de agente zichtbaar trots. ‘Ik heb de stapel op uw bureau in de commissariskamer gelegd.’
‘Ben je geen boekje tegengekomen?’ vraagt Jarre, die zich opeens ernstige zorgen begint te maken.
‘Nee. Hoe zag dat eruit?’
‘Een rood aantekenboekje. Zo groot ongeveer.’ Met de vingers van zijn rechterhand probeert hij het formaat aan te geven.
‘Het spijt me. Wat was dat voor een boekje?’