Jarre, die zich niet kan herinneren een aangifte van diefstal te hebben gezien, wendt zich tot Renoir, die laconiek zijn schouders ophaalt.
‘Er moet een aangifte bestaan,’ dringt de advocate aan, die opeens een stuk minder zeker lijkt.
‘Echt niet,’ zegt Renoir.
‘Hij liegt,’ roept Saimir terwijl hij een beschuldigende wijsvinger uitsteekt.
‘Ik?’
‘Ja, jij.’
Saimirs ogen lichten op, zijn mooie slanke vingers spannen zich. Dan schiet zijn linkerhand als een katapult naar het handvat van de karaf en slaat hij het glas stuk op de tafel. Water en scherven spatten in het rond. Jarre ziet het gebeuren, als versteend, ademloos. De enige die reageert is Renoir, maar nog voor hij zijn SIG kan trekken, staat Saimir aan de andere kant van de tafel en drukt hij een scherp stuk glas tegen de hals van Jarre.
‘Zitten blijven!’ klinkt het. ‘Of ik snij die ouwe zijn kop af!’
‘Jij smerige rat…’
‘Zitten blijven! En handen boven je hoofd!’
Jarre voelt het glas in zijn huid snijden. Raar genoeg doet het geen pijn. Vanuit zijn ooghoek ziet hij hoe het bloed over zijn witte overhemd loopt. Een dun straaltje, nog even en het wordt een grote vlek. ‘Doe wat-ie zegt, Renoir.’
‘Maar…’
‘Spreek me niet tegen en doe wat-ie zegt!’
Aarzelend gaan Renoirs handen omhoog.
‘Saimir…’ probeert de advocate de jongen te overreden. ‘Zo maak je het alleen maar erger.’
‘Erger kan niet. Ik heb niets te verliezen.’ Saimir drukt het glas nog dieper in Jarres huid. ‘Zeg dat hij zijn pistool over de tafel schuift. Heel langzaam. Met de pink van zijn linkerhand.’
‘Doe het, Renoir.’ Jarre voelt opeens een stekende pijn.
‘Maar…’
‘Doe het, man!’
Met een grimmige, tot op het bot vernederde blik schuift Renoir de SIG naar de rand van de tafel.
Zodra Saimir het pistool in zijn hand heeft, dwingt hij Jarre om op te staan. ‘Als iemand ons volgt, gaat-ie dood. Begrepen?’
Renoir knikt. De advocate schudt vertwijfeld haar hoofd.
De jongen laat Jarre voorgaan, de gang op. Jarre kijkt om zich heen. Niemand te zien. Blijkbaar heeft geen enkele collega vanuit de monitorruimte het verhoor gevolgd. Toch verwacht hij zo direct assistentie. Ongetwijfeld is Renoir al aan het bellen. De jongen heeft geen schijn van kans.
‘Geef het op, Saimir,’ zegt Jarre, ‘alsjeblieft.’
In plaats van te antwoorden duwt de jongen hem door de gang. De pijn begint nu verontrustende proporties aan te nemen. De linkerschouder van zijn hemd is rood van het bloed. Straks bloedt hij nog dood, denkt Jarre, terwijl hij zich afvraagt of hij dat erg zou vinden. Hij stelt zich voor hoe Jeanne ergens op een bankje onder een appelboom op hem wacht.
‘Waar is de uitgang?’ sist het in zijn oor.
Jarre schudt zijn hoofd. ‘Het heeft geen zin, jongen. Geef je over, voor het te laat is.’
‘Nooit.’
Ze lopen verder het souterrain in. Een doodlopende weg. Straks zitten ze als ratten in de val en worden ze bestormd door het halve politiekorps. Jarre heeft de hoop om hier ooit nog levend uit te komen al opgegeven.
‘Wat is dit?’ vraagt Saimir.
Ze staan voor de deur van Speciale Projecten. Op het naambordje staat: A. JARRE.
‘Dit is mijn kamer,’ antwoordt Jarre.
‘Maak open.’
Met de SIG in zijn rug haalt hij de sleutel uit zijn broekzak en opent de deur.
‘Afsluiten,’ klinkt het gebiedend. ‘En de sleutel in het slot laten.’
Jarre doet wat hem gevraagd wordt.
‘Waar gaat dit raam naartoe?’ vraagt Saimir met een verwilderde blik.
‘Links is de ingang van de verwarmingskelder,’ antwoordt Jarre, ‘en dat gras dat je ziet is van de tuin.’
Hij wil er nog aan toevoegen dat de jongen verstandig moet zijn en dat – als er inderdaad een aangifte van diefstal bestaat – hij er alles aan zal doen om die boven tafel te krijgen. De vuist treft hem midden tussen de ogen. Hij hoort hoe het montuur van zijn bril breekt. Vervolgens ziet hij niets meer, alleen maar een diep zwart met sterretjes die voortdurend aan- en uitgaan.
Bij de toiletdeuren stinkt het zo naar chloor dat Milos een ander tafeltje neemt, in het midden van het café. Het is bijna zeven uur. Bij de bar heerst topdrukte. De opdrachtgever wilde hem weer bij Pierre treffen. Voor de laatste keer, denkt Milos. Straks is hij een vrij man. Hij zit met zijn rug naar de ingang, het attachékoffertje onder tafel tussen zijn voeten geklemd, en wacht.
‘Nieuw kleurtje?’
De hand gaat plagerig door zijn haar.
‘Ik had je bijna niet herkend. Staat je goed.’ De opdrachtgever is tegenover hem gaan zitten en kijkt hem grijnzend aan. ‘Iets drinken? Koffie?’