Home>>read Nacht in Parijs free online

Nacht in Parijs(74)

By:Michael Berg






Uit het dagboek van mevrouw Andrée Giraud


Het klinkt als een losse bougie. Gesputter met af en toe een flinke knal. Ik heb vader zo vaak geholpen bij de reparatie van een of andere machine dat ik dat soort dingen meteen hoor. Waarom heeft hij me niet gevraagd om te helpen? Ik moet altijd helpen. Soms denk ik wel eens dat hij liever een zoon had willen hebben dan een dochter. Ik hol de trap af, me innerlijk voorbereidend op een flinke schrobbering.

Hij staat op de cour, zijn rug naar me toe, en buigt zich over de motor van de zwarte Citroën Traction Avant die, sinds ik me kan herinneren, in de stalling van het chateau heeft gestaan. Achter het stuur zit de oudste van de twee. De jongste, de pianist, staat geamuseerd toe te kijken. Kennelijk hebben de zonen van de eigenaar besloten om het oude beestje uit de stal te halen en een ritje te maken. Vader mag de motor weer aan de gang zien te krijgen. Nee, hij moet. Hij heeft geen keus. De twee zijn de toekomstige eigenaren van de boerderij. Het liefst zou vader hen van de cour trappen, zoals hij gisteren een paar van de gasten van het chateau van het erf trapte omdat dat ‘langharige tuig’ aan ‘zijn kraan’ zat te drinken.

‘Gas!’

De oudste van de twee drukt het pedaal ruw in.

‘Niet zoveel!’

Terwijl de motor knettert, hoor ik hoe vader zich moet inhouden.

Dan heeft hij me gezien. De oudste van de twee. Op zijn gezicht verschijnt een brede grijns. Hij roept iets naar zijn jongere broer, de pianist, die me verbaasd aankijkt, waarna hij me een glimlach toewerpt die me doet smelten. Hij staat vlakbij, op nog geen vijf meter van de deur. Hij is lang niet zo knap als zijn broer, maar hij heeft van die wangetjes waar je zo in zou willen knijpen. Ik sta te trillen op mijn benen. We kijken elkaar aan zoals je alleen maar in films mensen ziet kijken. Blind en doof voor de omgeving.

‘Gas!’

Ik schrik wakker. Vader is de enige die nog niet weet dat ik hier sta. En dat wil ik graag zo houden. Ik maak me los van de blik van de jongste en wil me omdraaien. Met een paar passen is hij bij me en fluistert iets in mijn oor. Door het motorgesputter heb ik het niet goed verstaan. Of wel? Voor ik ga blozen, ren ik de trap op, terug naar mijn kamer.





Dinsdagmiddag


De setting lijkt verdacht veel op die van vanochtend. Isabelle Lavillier en dochter Romy naast elkaar op één bank, Jarre op de bank tegenover hen. Nieuw is het echtpaar op de middelste bank. Christian Lavillier, de jongere broer van Guy en eveneens advocaat, en zijn vrouw Marianne, die arts is.

Het moment van de waarheid is aangebroken.

‘Ik eh…’

Jarre is zo vaak de boodschapper van slecht nieuws geweest, maar dit keer valt het hem bijzonder zwaar. Het komt door Isabelle Lavillier. Ondanks het zenuwachtig trekken van haar mondhoeken straalt haar gezicht een schoonheid uit die hem opnieuw fascineert en waarvan hij weet dat hij er voor de laatste keer naar kijkt. Straks zal niets meer zijn wat het was. Wat het evenmin makkelijker maakt is dat hij zo lang heeft moeten wachten. Toen hij Isabelle Lavillier belde, vroeg ze of hij zijn komst met een uur kon uitstellen, zodat ze niet ‘alleen’ was. Het woordje heeft hem beziggehouden. Met de komst van Romy uit Marokko kan Isabelle Lavillier moeilijk beweren dat ze alleen is, tenzij ze vindt dat ze aan haar dochter toch geen steun heeft. Tersluiks werpt hij een blik op Romy, die er mogelijk nog slechter uitziet dan vanochtend. Misschien wilde Isabelle Lavillier daarom haar zwager en zijn vrouw erbij hebben. Het echtpaar maakt een rustige, weloverwogen indruk.

Na een kuchje richt Jarre zich opnieuw tot Isabelle Lavillier: ‘Mevrouw, ik heb helaas slecht nieuws voor u.’

Haar mondhoeken trillen.

‘Uw man is vanochtend dood aangetroffen.’

Even is ze sprakeloos, dan schreeuwt ze het uit: ‘Néé!’ Ze slaat de handen voor het gezicht.

Romy neemt haar moeder in de armen. Het gebaar is ongetwijfeld lief bedoeld, maar er spreekt geen enkele warmte uit. Christian en Marianne zijn naar het randje van de bank geschoven, alsof ze het juiste moment afwachten om hun schoonzus te troosten. Terwijl Isabelle Lavilliers snikken de ruimte doorsnijden, wacht Jarre rustig af.

‘Waar eh…?’ Ze heeft haar handen laten zakken en kijkt hem aan met grote ogen, vol angst en ongeloof. ‘Waar hebt u hem gevonden, meneer Jarre?’

‘Vlak bij het Stade de France.’

Uit haar ogen spreekt nog meer ongeloof. Ze wendt zich tot Romy, tot Christian en Marianne, die nog verder naar de rand van de bank schuiven, en dan weer tot Jarre. ‘Maar…?’

‘Hij is vermoord,’ zegt Jarre zacht.

De stilte is oorverdovend.

‘Hoe?’ vraagt Romy nuchter nadat ze haar moeder heeft losgelaten.

Geschrokken blikken over en weer.