‘Jij hier?’ Op het moment dat ze het vroeg, realiseerde Chantal zich dat het behoorlijk vijandig klonk.
‘De voordeur stond open,’ begon Evelyne zichtbaar opgelaten. ‘Ik heb nog geprobeerd om hem dicht te trekken maar daarvoor ontbreekt mij kennelijk de kracht.’ Er volgde een zenuwachtig lachje. ‘Ik heb natuurlijk aangebeld en ik heb ook nog je mobiel geprobeerd, maar die stond uit. Ik dacht: laat ik boven even aankloppen, voor het geval je bel misschien ook stuk is. En eh…’ ze draaide haar hoofd alsof zich iemand achter haar bevond, ‘Hotze is naar de fysio.’
O ja. Op dinsdag ging Hotze altijd naar de fysiotherapeut om zijn zwakke rug onder handen te laten nemen. Chantal vroeg zich af of hij met zijn nieuwe vlam ook zo’n last van een zwakke rug had. ‘Ga je nog even mee naar boven?’ vroeg ze, beseffend dat ze niet eeuwig zo konden blijven staan.
‘Nog even,’ herhaalde Evelyne glimlachend.
Ze zoenden elkaar, vluchtig, net als de laatste keer. Toen Chantal het knopje indrukte en de lift krakend en piepend in beweging kwam, voelde ze hoe de spanning tussen hen zich weer opbouwde.
‘Hoe staat het met Guy Lavillier?’ doorbrak Evelyne het stilzwijgen.
‘Geen idee,’ antwoordde Chantal terwijl ze niet aan Jarres beschrijving van het lijk probeerde te denken.
‘Dus hij is nog niet gevonden?’
‘Niet dat ik weet.’
‘En je artikel over Lavillier?’
‘Daar ben ik nu heel druk mee.’
‘Wanneer kan ik het lezen, en waar?’
De lift had de bovenste etage bereikt.
‘Gauw,’ zei Chantal terwijl ze als eerste het nauwe lifthokje uitstapte.
‘Ha die Poes.’
Na het openen van de voordeur van het appartement had de kater, kopjes gevend en onder het slaken van allerlei uitsloverige geluidjes, zich meteen op Evelyne gestort.
‘Iets drinken?’ vroeg Chantal.
‘Lekker. Wat neem jij?’
‘Espresso.’ Het klonk erg als ik-moet-nog-werken.
‘Doe mij maar een koud wijntje. Wit, rosé, wat je open hebt.’
Even later zaten ze in de woonkamer. Evelyne aan de ene kant van de bank, Chantal aan de andere kant.
‘Volgens mij zit er een vrouw achter,’ begon Evelyne nadat ze een slokje van haar witte wijn had genomen.
‘Waarachter?’
‘Achter de verdwijning van Lavillier.’
‘O ja?’
‘En volgens mij is-ie dood.’
Chantal deed haar best niets te laten merken. ‘En waarom denk je dat?’
‘Het is natuurlijk een aantrekkelijke man,’ antwoordde Evelyne. ‘Fysiek, bedoel ik. Hij is machtig en zoals we allemaal weten: macht erotiseert. Daar komt bij dat Lavillier een liefhebber is van vrouwelijk schoon. Ik stel me zo voor dat hij de vrouwen bij bosjes verslindt om ze vervolgens weer net zo snel te dumpen. Stel…’
Er ging een wijsvinger omhoog, waardoor Chantals blik op de met sterretjes beplakte nagel viel. Sterretjes. Belachelijk. Zeker voor een vrouw van vijftig.
‘Stel,’ ging Evelyne die de blik ontgaan was verder, ‘dat een van die jonge vrouwen niet gedumpt wilde worden. Stel dat ze bijvoorbeeld zwanger is geraakt, maar meneer niets meer met haar te maken wilde hebben.’
‘Ja…?’
‘Dan zou het toch ook zomaar kunnen dat zo’n vrouw zich wil wreken en hem vermoordt.’
‘Alsof dat zo eenvoudig is.’
‘Een getergde vrouw is tot alles in staat. Hoelang is die Lavillier nu al zoek? Vanaf zaterdag?’
‘Zoiets.’
‘Drie dagen! Dat is toch niet normaal. Politici zijn nooit zoek. Politici zitten dag en nacht klaar voor het geval ergens de pleuris uitbreekt en ze met hun kop op de buis kunnen of ze wachten op dat ene foutje van een collega om die te kunnen afserveren. Wat ik bedoel: politici verdwijnen niet zomaar. Dus moet hij dood zijn, maar ze hebben nog geen lijk. Of.’ De sterretjesnagel schoot weer omhoog. ‘Ze hebben wel een lijk, maar dat houden ze onder de pet.’
Chantal voelde haar nekspieren spannen. Wist Evelyne wel hoe dicht ze in buurt van de waarheid kwam? ‘Dus jij vindt Lavillier aantrekkelijk?’ De toon was aanmerkelijk feller dan Chantal van plan was.
‘Wat is er mis met het uiterlijk van Lavillier?’
‘Ik vind het een van de walgelijkste kerels die ik ken. Met z’n dikke lippen en z’n opgeblazen rotkop.’ Chantal merkte hoe ze zich steeds meer opwond. ‘Dat je op zo iemand valt!’
‘Alleen op zijn uiterlijk. Politiek is natuurlijk een heel ander verhaal.’
‘Bah!’ Omdat ze niet wist wat ze nog meer moest zeggen, maakte ze een wegwerpgebaar waarmee ze bijna haar espressokopje van tafel veegde.
‘Oké.’ Evelyne forceerde een glimlach. ‘Behalve dat het me leuk leek om je te zien, ben ik ook langsgekomen om te zeggen dat Hotze en ik toch naar zee gaan. In Cherbourg is het nu een graadje of drieëntwintig, stukken aangenamer dan in deze bakoven. Dus we nemen morgen de trein en blijven een paar dagen weg. Maar we eh…’ – ze kuchte – ‘… ik zou het leuk vinden als je kans ziet om mee te gaan.’