Home>>read Nacht in Parijs free online

Nacht in Parijs(70)

By:Michael Berg


‘Alles?’

Ze dacht aan de mail die Naomi had gestuurd. ‘Ja.’

‘Soms duurt het dagen voor iemand zich realiseert wat er is gebeurd. Niets is zo onbetrouwbaar als het geheugen. Bovendien…’ Er volgde een hartgrondig merde alsof Jarre plotseling voor een andere auto moest uitwijken. ‘Bovendien verkeerde uw vriendin in shock toen ze bij u aanklopte. Dat hebt u me zelf verteld. Waar of niet?’

‘Waar.’

‘Dus wil ik uw vriendin zelf spreken, mevrouw Zwart.’

‘Ze spreekt geen woord Frans.’

‘Dan halen we er een tolk bij!’

‘Sorry, maar ik kan mijn bron niet prijsgeven. Het enige wat ik kan doen is haar bellen en vragen of ze contact met u opneemt.’

Er viel een korte stilte.

‘Waar is die vrouw nu?’ blafte Jarre.

‘In…’ Chantal hield net op tijd haar mond. ‘Waarom wilt u dat weten?’

‘Omdat we te maken hebben met een gewetenloze moordenaar of een gek en ik zou niet weten welke van de twee erger is.’

‘Denkt u dat mijn eh… vriendin gevaar loopt?’ vroeg ze terwijl ze steeds meer begon te twijfelen of ze niet gewoon Naomi’s naam moest noemen.

‘Ik weet niet wat ik moet denken. Ik weet alleen dat er buiten een beest rondloopt. Waar bent u nu, mevrouw Zwart? En wat doet u?’ Het leek alsof Jarre zijn poging om achter de identiteit van de bron te komen, had opgegeven.

‘Ik zit op een terras aan de rue Duret.’ Chantal keek om zich heen. Het leven in de winkelstraat had zijn vertrouwde ritme hervonden. De oude afspraak met Jarre stond nog steeds. Hij had haar verteld wat hij wist. Nu was zij aan de beurt. ‘En ik weet waar Ortola woont,’ zei ze niet zonder trots.

‘Waar!?’

‘Rue Duret nummer 29. Hij noemt zich Rama.’

‘Hoe bent u daarachter gekomen?’

Terwijl ze een kort verslag gaf van haar zoektocht op internet en het bezoek aan de schietclub, hoorde ze Jarre tussendoor binnensmonds grommen.

‘Hebt u Ortola gesproken?’ vroeg hij.

‘Nee, maar wel gezien. Hij heeft net zijn huis verlaten in gezelschap van een vrouw.’

‘Wat voor een vrouw?’

‘Een dame van een jaar of zestig. Ik heb een foto gemaakt.’

‘Staat Ortola ook op die foto?’

‘Dat denk ik wel.’

‘Kunt u mij die foto mailen?’

‘Natuurlijk.’

‘Ik geef u mijn mailadres.’

‘Dat heb ik.’

‘Nee, u krijgt een ander.’ Jarre gaf zijn privémailadres. ‘Nog één ding, mevrouw Zwart. Ik stel uw informatie erg op prijs, maar wilt u alstublieft ophouden met de speurneus uit te hangen?’

De opmerking deed haar onmiddellijk steigeren. Ze moest aan Hotze denken die haar een leven lang had proberen te betuttelen, bang dat ze iets zou doen waar ze later spijt van kreeg. Geen risico. Vooral geen risico. ‘En als ik dat niet doe?’ vroeg ze korzelig.

‘Beschouw het als de raad van een oude man die niet wil dat u iets overkomt.’

Ze wilde nog iets zeggen, maar Jarre had de verbinding al verbroken.



Wanneer de trein met een schok tot stilstand komt, schiet Milos’ hand ogenblikkelijk naar rechts. Gelukkig. Het attachékoffertje dat de hele reis tegen de wand heeft gestaan, is er nog. Stom. Hij moet in slaap zijn gesukkeld. Het laatste wat hij zich kan herinneren, is de tunnel. Daarna werd alles zwart. Letterlijk en figuurlijk. Hij kijkt op zijn horloge. Lang kan het niet hebben geduurd. Een kwartier, hooguit. Akelig scherp trekken de beelden aan zijn geestesoog voorbij. De diefstal van het bestelbusje, het ophalen van het lijk. Kinderspel vergeleken met wat hij daarna moest doen. Hij ziet de laadruimte van het busje voor zich, waar hij als een slager tekeer is gegaan. Met een botte dolk, waardoor het snijden meer rukken en trekken was dan snijden. De lijklucht dringt opnieuw zijn neusgaten binnen. Zonder Chopin knetterhard op zijn oren was het hem nooit gelukt. Daarna de rit naar Roissy waar de opdrachtgever zo nodig eerst het resultaat wilde zien voor hij hem het plastic hoesje met het pamflet meegaf. Dan naar het stadion om het lijk op de afgesproken plek te deponeren en de dolk en het pamflet in het hart te steken. En tot slot, tegen vieren, de rit naar de vuilstortplaats van Arpajon om het bestelbusje brandend achter te laten.

Milos staat op, de attachékoffer stevig in zijn rechterhand, trekt met zijn andere hand de weekendtas uit het bagagerek en volgt de reizigers, de trein uit. Hij laat zich meedrijven met de stroom, de trappen af, naar een ondergrondse doorgang. Toeristen met rugzakken, families met tassen vol strandspullen, skaters, gehaaste reizigers. Het geduw en getrek maken hem onrustig. Hij probeert zich te focussen op een denkbeeldige lijn door de mensenmassa, zonder de rest van de omgeving uit het oog te verliezen. Agenten patrouilleren in koppeltjes van twee, meestal een vrouw met een man. Niemand lijkt in hem geïnteresseerd. Milos voelt zich meteen iets beter. Nog even en de nachtmerrie is voorbij. Beloofd is beloofd. Ondanks de ongelooflijke puinhoop ligt zijn signalement kennelijk nog niet op straat. Tenminste, niet hier. Of ze zetten speciale diensten in om hem op te sporen, agenten in burger. Geconcentreerd vervolgt hij zijn weg door de drukte. Hij pikt ze er zo uit. De zakkenrollers, drugskoeriers en schandknapen. Het is de manier waarop ze tegen de muur hangen of met elkaar staan te chillen, quasi-nonchalant, maar met ogen in hun achterhoofd. Hij moet denken aan vroeger, aan het station in zijn geboortestad en zijn eigen paar vierkante meters jachtterrein. Met veertien was hij een van de jongsten. Nu lopen er kinderen tussen van nog geen tien jaar.