Home>>read Nacht in Parijs free online

Nacht in Parijs(66)

By:Michael Berg


‘Wat weten we over die stichting in de rue de Prony?’ vraagt Jarre. ‘Heb je die woordvoerder al gevonden?’

‘Ortola?’

‘Ja, die.’

‘Nee.’ Renoir maakt een gebaar dat hij geen ijzer met handen kan breken. ‘En het technische onderzoek naar de brand is nog niet afgesloten. Het enige wat ik weet is dat de stichting Formosa zoveel cursisten heeft geherbergd die allemaal een sleutel van het pand meekregen, dat we maanden nodig zullen hebben om iedereen te vinden en te verhoren. Als dat verhaal van uw bron klopt.’ Renoir, die van het begin af aan heeft getwijfeld aan het Lavillier-gaat-vreemd-scenario, werpt Jarre een verbeten blik toe.

‘We gaan het team uitbreiden,’ zegt Jarre om Renoir gerust te stellen. ‘Wat is je nog meer opgevallen?’ vraagt hij wijzend naar de vuilcontainer.

‘Het slachtoffer ligt op zijn rug. Volgens mij heeft de dader het slachtoffer niet hier met zijn mes bewerkt, maar ergens anders en vervolgens het lichaam in de container gegooid en als laatste de brief met de dolk in het hart gestoken.’

Jarre knikt. Gezien het feit dat de dolk kaarsrecht staat, is dat de meest waarschijnlijke optie. ‘Links- of rechtshandig?’

‘Rechtshandig, vermoed ik.’

Hij knikt opnieuw. Aangezien zo’n negentig procent van de bevolking rechtshandig is schiet het onderzoek lekker op.

‘Maar wat me nog het meest opvalt,’ zegt Renoir, ‘is de locatie.’

‘Hoezo?’

‘Kunt u zich nog de ontruiming van het Roma-kamp herinneren? Verleden jaar, in de zomer?’

‘Ja, natuurlijk.’

‘Dat kamp lag hier,’ zegt Renoir terwijl hij met een gefronste blik naar de dichtgemetselde arcades wijst. ‘Naast de snelweg.’

Jarre laat zijn blik over het terrein gaan. Verdomd. Nu weet hij het weer. Zelfs de naam van het kamp schiet hem te binnen. Hanul. De ontruiming vond op een doordeweekse dag plaats, begin juli. Geen dag om als Fransman trots op te zijn. De beelden gingen over de hele wereld. Hoe de ordediensten de kampbewoners nauwelijks de kans gaven om hun bezittingen bij elkaar te rapen, waarna de bulldozers de barakken platwalsten. Geen wonder dat er onlusten uitbraken. Hij herinnert zich de Roma-jongen die door een kogel dodelijk werd getroffen en de stuitende harteloosheid waarmee Guy Lavillier het optreden van de autoriteiten verdedigde. Jarre kijkt Renoir aan. Renoir is nog geen veertig, een beer van een vent. ‘Was jij erbij?’

‘Waarbij?’

‘Bij die ontruiming?’

‘Ja, chef.’

Renoir doet erg zijn best niet te glunderen.



De rue Duret lag in het 16e arrondissement en was een zijstraat van de chique avenue Foch. Met haar scooter was Chantal een keer door de straat gereden. Winkels en restaurantjes met een niet onbemiddelde clientèle, te oordelen aan de dure, aan beide kanten geparkeerde auto’s en de wijze waarop de meeste voetgangers waren gekleed.

De oneven nummers lagen in de zon. De ingang van nummer 29 bevond zich tussen een galerie en een fourniturenzaak. De hoge dubbele houten deur deed haar denken aan de ingang van haar eigen huis. Ze zette haar scooter aan de overkant, naast het terras op de hoek, en stak de straat over. Quasi-geïnteresseerd bekeek ze de etalage van de galerie en slenterde een paar meter verder. De deur van nummer 29 stond voor de helft open. Ze wierp een blik in het benedenhuis, waar een doorgang was die op een binnentuin uitkwam. Halverwege de doorgang, zowel links als rechts, bevonden zich de ingangen voor de appartementen. Vastbesloten stapte ze naar binnen. Nadat haar ogen gewend waren aan het halfduister, bestudeerde ze de naambordjes. Links geen Ortola en ook geen Rama. Ze las de naambordjes aan de andere kant. Verdomd, daar stond het. Rama. Op vijfhoog. Ze voelde haar maag ogenblikkelijk verstrakken. Aanbellen? En dan? Weer een smoesinterview? In haar achterhoofd begonnen een stemmetje te piepen dat Oscar Ortola Rama waarschijnlijk geen type was om mee te spotten. Een voormalige bodyguard, een kampioenschutter, een zware jongen. Na het bezoek aan de Club de Tir de Bobigny had ze zijn geboorteplaats gegoogeld. Kashar lag in Albanië, niet ver van de hoofdstad Tirana. Ortola was een Albanees. Haar eerste gedachte was ‘maffia’ geweest. De zeldzame keren dat ze in de media iets over Albanië was tegengekomen, ging het meestal over de georganiseerde misdaad. Ze herinnerde zich hoe ze, toen ze Ortola in de rue de Prony had horen praten, zijn accent niet had kunnen thuisbrengen. Nu wist ze het. Een Balkan-accent. Hetzelfde accent als Simiç, de fractiemedewerker in het parlement. Was Simiç ook een voormalige bodyguard? Waarom ging Lavillier met dat soort types om? Was hij ergens bang voor? En wat voor rol speelde Ortola? Het feit dat hij zo met zijn achternaam goochelde om niet gevonden te worden was veelzeggend. Ortola had iets te verbergen. Het bestelbusje met de verhuizers, de brand. Wat deed ze hier eigenlijk? Was ze soms levensmoe?