‘En je hebt haast, Auguste.’
‘Ja.’
‘Ik doe mijn best.’
‘Dank je.’ Jarre gaat een paar meter verderop staan, uit de stank. ‘Heb je kunnen lezen wat er op het papier staat?’ vraagt hij aan Renoir, die met hem is meegelopen.
‘Wie een zwijn is zal sterven als een zwijn,’ antwoordt Renoir na een blik op zijn aantekeningen.
Jarre laat de boodschap even bezinken. Sterven als een zwijn. De tekst is nogal algemeen. Ondertussen vraagt hij zich af hoe Renoir, zonder in de bak te klimmen, de hele tekst heeft kunnen lezen. ‘Stond er een afzender bij?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ reageert Renoir ongeduldig. ‘Maar alles wijst op een politieke moord. De dolk, de brief, de wijze waarop het slachtoffer is toegetakeld. De dader moet gezocht worden in het kamp van Lavilliers tegenstanders.’
De conclusie ligt voor de hand, maar om de tunnelvisie waaraan zoveel onderzoeken mank gaan te vermijden, wil Jarre alle opties zo lang mogelijk openhouden. ‘Aan wat voor tegenstanders denk je?’ daagt hij Renoir uit.
‘Een of andere baard met een jurk, iemand uit de radicaal linkse hoek, een eco-activist, een doorgedraaide neoliberaal. Chef, ik hoef u toch niet te vertellen hoeveel mensen blij zullen zijn met Lavilliers dood. De socialisten, de UMP, al die partijen die nog steeds dromen van één Europa en ons zuurverdiende geld over de balk smijten.’
Uit de grimmige toon leidt Jarre af dat Renoir best wel eens op Lavilliers La Nouvelle France zou kunnen stemmen, of het Front National, en het zou hem niet eens verbazen. Binnen het politiekorps bestaat veel frustratie. Saint-Denis is een probleemgemeente. Hoge criminaliteit, veel buitenlanders. De roep om hardere straffen en een strenger immigratiebeleid valt iedere middag in de kantine te horen.
‘Een politieke moord dus,’ stelt Jarre voorzichtig.
‘Wat anders?’
‘Of een crime passionnel.’
‘Chef!’ Renoir maakt een wegwerpgebaar.
‘Heb je het lijk gezien?’
‘Natuurlijk.’
‘Het slachtoffer is gecastreerd.’
‘Die geitenneukers zijn tot alles in staat.’
‘En als het nou eens geen geitenneuker is?’
‘Dan is het een gek die te veel snuffmovies heeft gezien.’
‘Pardon?’
‘Films waar mensen echt dood worden gemarteld.’ Het klinkt bijna enthousiast, alsof Renoir in zijn vrije tijd wel eens naar dat soort films kijkt.
‘Meneer Jarre…?’
Nog voor hij zich omdraait, ziet hij Renoirs ogen oplichten. Claire Buisson komt aanlopen met een plastic zakje dat ze vasthoudt alsof ze een goudvis vervoert. Jarre herkent de dolk.
‘Volgens mij is het een dolk uit de Tweede Wereldoorlog,’ zegt ze terwijl ze het steekwapen bij de punt vasthoudt en hem het heft toont, waarop een adelaar met wijd uitgeslagen vleugels en een hakenkruis te zien is. ‘En volgens mij…’ – ze pakt de dolk bij het heft en laat hem de inscriptie zien op het lemmet – ‘… staat hier iets over “trouw” als ik tijdens de Duitse les tenminste goed heb opgelet.’ Ze werpt Renoir een koket lachje toe.
Jarre kijkt naar het lemmet. Door alle smurrie is alleen het laatste woord leesbaar. ‘Meine Ehre heißt Treue,’ zegt hij zonder aarzelen. ‘Het is de wapenspreuk van de SS.’
‘U bedoelt dat de dader een nazi is?’ roept Renoir ongelovig.
Jarre haalt zijn schouders op. Rechts doodt rechts. Waarom niet? Alles is mogelijk. Misschien is de dader wel een verzamelaar van Tweede Wereldoorlog-parafernalia. Er zijn gekken die alles verzamelen. In ieder geval lijkt de kans dat de moordenaar uit de moslimhoek komt weer wat geslonken. ‘Laat er een expert naar kijken,’ zegt hij tegen Claire Buisson. ‘Een antiquair, een historicus, iemand met verstand. En zo snel mogelijk!’
Met een knikje maakt de vrouw zich uit de voeten.
‘Wat is je nog meer aan het lijk opgevallen?’ vervolgt Jarre zijn gesprek met Renoir.
‘Geen bloed, chef.’
‘Dus…’
‘Dus moeten de verwondingen na Lavilliers dood zijn aangebracht.’
‘En waarom zou de dader dat doen?’
‘Omdat de dader daar rustig de tijd voor wilde uittrekken. Misschien wilde hij er wel van genieten. Dit soort gekken zijn tot alles in staat. Ze denken dat ze beter zijn dan anderen, dat ze de maatschappij een dienst bewijzen. Ze kennen geen angst en daarom zijn ze zo gevaarlijk.’ Van verontwaardiging is Renoir steeds harder gaan praten.
Jarre herinnert zich de angst in Lavilliers ogen. Angst waarvoor? Voor de dader of voor de dood? Lavillier is zaterdag in de rue de Prony overleden, in bed. Dat zegt Chantal Zwart, zijn bron. Lavillier is vreemdgegaan met een vrouw. Jarre kan zich niet voorstellen dat een vrouw tot dit soort beestachtige verwondingen in staat is. Iemand anders is met het lijk gaan slepen. Hij denkt aan het bestelbusje met de verhuizers, aan de brand. Misschien is er wel iemand bezig om het spoor dat Guy Lavillier zaterdagavond heeft achtergelaten, te wissen. Dat zou ook verklaren waarom de galeriehouder is vermoord.