Home>>read Nacht in Parijs free online

Nacht in Parijs(63)

By:Michael Berg


‘Mijn documenten… ledenadministratie… Ortola, Ortola… ah, hier heb ik hem.’

Ze vatte het als een uitnodiging op om achter hem te gaan staan en mee te kijken op het scherm. Oscar Ortola’s volledige naam luidde Oscar Ortola Rama. Op de foto leek zijn haviksneus nog scherper dan ze zich herinnerde. Priemoogjes. Een kale schedel. Ze voelde dezelfde huivering als ze gevoeld had toen ze hem voor de eerste keer had gezien. Ortola was lid sinds 2008 en bezat vier handwapens.

‘Zijn adres is rue Duret nummer negenentwintig,’ las de beheerder haastig voor. ‘Hebt u dat?’

Terwijl ze het adres herhaalde, bleef ze naar het scherm kijken om zoveel mogelijk andere informatie op te slaan. Ortola was geboren op 4 februari 1968. Het jaar van het studentenoproer, schoot het meteen door haar heen. Op de een of andere manier leek alles met alles samen te hangen. Hij was geboren in Kashar. Omdat ze geen flauw benul had waar dat lag, prentte ze de plaatsnaam in haar geheugen. Nationaliteit…

‘Mooi, dan sluit ik nu af.’ De beheerder bewoog zich waardoor een vette schouder haar het zicht op het scherm benam. ‘En niet zeggen dat u het adres van mij hebt.’

Nog voor hij zich omdraaide, had ze al een stap achteruit gezet en haar wijs- en middelvinger als een padvinder in de lucht gestoken. ‘Beloofd.’



Politiewagens, ambulances, busjes van de technische recherche, personenauto’s. Jarre verbaast zich over het aantal voertuigen dat bij elkaar staat. Iedereen lijkt eerder gewaarschuwd dan hij. De rest van de parkeerplaats is leeg, op een grote vuilniswagen na. Kijkers zijn er nauwelijks. Een mannetje of tien. Stadionpersoneel, vermoedt hij. Geen pers. Nog niet. Hij laat zijn blik over de plaats delict gaan. De bezoekersparkeerplaats van het stadion ligt op de grens van Parijs en Saint-Denis, een stukje niemandsland ingeklemd tussen de Autoroute du Nord en het Stade de France. Een agent houdt het lint omhoog, zodat Jarre het terrein kan betreden. Aan de bleke weggetrokken gezichten om hem heen ziet hij onmiddellijk dat het geen normale moord betreft. Een jonge agente, ondersteund door twee ambulancemedewerkers, laat haar tranen de vrije loop. Een andere collega, iemand die Jarre kent als een koele kikker, staat een stuk verderop te kotsen in het grind. Over de dichtgemetselde arcades raast het verkeer van de A1.

‘Chef!’ Stuiterend van de adrenaline rent Renoir op Jarre af. ‘Daar!’ Hij wijst naar de vuilniswagen waar vijf verrijdbare vuilcontainers achter staan. ‘Het is de middelste bak.’ In het lawaai van de snelweg gaan de woorden bijna verloren. ‘Ik geloof dat…’

Met een simpel handgebaar legt Jarre hem het zwijgen op. Hij wil eerst zelf kijken, zijn eigen oordeel vormen zonder collega’s die in zijn oor toeteren en hem met allerlei wilde theorieën bestoken. Nadat iedereen plaats heeft gemaakt, loopt Jarre naar de vuilcontainer en werpt een blik over de rand. Guy Lavillier. Geen twijfel mogelijk. Ondanks de angst in de wijd opengesperde ogen herkent Jarre de gezichtsuitdrukking, die merkwaardig genoeg onveranderd arrogant is gebleven. Komt dat door het brede voorhoofd van het slachtoffer, de bloedeloze maar nog steeds sensuele lippen, de bos grijze krulletjes? Waarschijnlijk ligt het gewoon aan hemzelf, denkt Jarre. Zelden heeft hij iemand ontmoet die zo arrogant is. Herstel: was. Lavillier is dood. Morsdood. Toch voelt Jarre helemaal niets, zelfs geen greintje mededogen, waarop hij zichzelf onmiddellijk de vraag stelt of hij wel de juiste persoon is om het onderzoek te leiden. Hij is vooringenomen. Hij houdt niet van mannen die hun vrouw bedriegen en hij houdt niet van politici die hun kiezers dingen beloven die ze nooit van hun leven zullen kunnen waarmaken. Misschien is het beter om de leiding over te dragen aan Renoir.

Wanneer Jarre zijn blik over de rest van het lichaam laat gaan, maakt de twijfel plaats voor verontwaardiging. Tussen de vuilniszakken en blikjes en dozen ligt het smerigste lijk dat hij ooit heeft gezien. Omdat de rottingsgeur nu pas zijn neusgaten binnendringt, moet hij bijna kokhalzen. De dader moet als een beest tekeer zijn gegaan. Alleen Lavilliers gezicht lijkt ongehavend. De rest van het naakte lijf is gemutileerd door veertig, vijftig messteken waardoor de huid openligt als een boom die uit haar bast groeit. Maar het meest in het oog springend is het in een doorzichtige plastic map gestoken stuk papier dat met een dolk in de hartstreek van het slachtoffer is gespietst. Jarre moet onmiddellijk aan fanatieke islamisten denken en hoopt tegelijkertijd dat het niet zo is omdat de islam en haar gelovigen tegenwoordig toch al de schuld krijgen van alles wat er in de maatschappij mis is. Maar toch. Alle tekenen wijzen op een politieke moord. De dolk – een of ander historisch steekwapen, of een replica – het in plastic verpakte pamflet. Jarre buigt zich nog verder over de rand van de vuilcontainer om de tekst te kunnen lezen. ‘Als een zwijn’ staat er als laatste. De letters zijn uit kranten en tijdschriften geknipt. Dan valt zijn blik op de schaamstreek van de dode. Het duurt even voor de werkelijkheid tot Jarre doordringt. Waar de penis heeft gezeten, bevindt zich een gapend gat waaruit slijmerig bruingeel weefsel naar buiten stulpt. Eigenlijk ziet het er nog behoorlijk netjes uit. Geen bloed. Jarre vergelijkt de wond met de messneden op de armen en benen van het slachtoffer. Evenmin bloed, alleen sporen van dezelfde slijmerige substantie als in het penisgat. Uit de vuilcontainer komt een sissend geluid, alsof er gassen uit het lijk ontsnappen. Het stinkt verschrikkelijk, naar zwavel, natte bladeren en rottend vlees. De geur van dood. Terwijl Jarre achteruitdeinst, moet hij zichzelf dwingen om niet over zijn nek te gaan. Met de hand voor zijn neus werpt hij een laatste blik op het slachtoffer. De huid ziet witgeel, de kleur van albast. Hij hoeft geen anatoom te zijn om te zien dat Lavillier al een poosje dood is.