Home>>read Nacht in Parijs free online

Nacht in Parijs(41)

By:Michael Berg


‘Kan ik u helpen, meneer?’ vraagt het meisje dat heeft gewacht tot hij alle schilderijen heeft kunnen zien.

Haar rood gestifte mondje doet hem denken aan Nadja. Hij is onmiddellijk van zijn à propos gebracht. Nadja. Weet de opdrachtgever eigenlijk van haar bestaan? De gedachte dat de smeerlap haar iets zou kunnen aandoen, veroorzaakt een gevoel van woede en onmacht. Milos realiseert zich dat hij een prepaid gsm op de kop moet tikken om haar te bellen zonder dat de opdrachtgever het gesprek kan traceren.

‘Meneer?’ herhaalt het meisje achter het bureau een tikkeltje ongeduldig.

‘Ik heb een paar interessante werken zien hangen,’ begint Milos met luide stem. ‘Zou u mij kunnen informeren over de betalingsvoorwaarden die uw galerie hanteert?’

‘Ik neem het wel over, Jeannette.’ De man die met een koket huppeltje de trap afdaalt, is een parodie op Andy Warhol. Een wit peroxidekapsel, een grote designbril en een kanariegeel pak met ouderwetse witte tennisschoenen die kennelijk opeens weer in de mode zijn. Hij steekt zijn hand uit. ‘Cuno Behrens.’

Milos realiseert zich dat hij er zelf ook als een parodie uitziet. Met de donkerbruine schoenen, lichtbeige broek, wit hemd met blauwe boord, rode das en blauwe blazer die hij vanochtend bij Madelios heeft gekocht lijkt hij op een plattelandsjonker die een dagje in de grote stad is.

‘Aangenaam. De Montfort,’ zegt Milos met een klemtoon op ‘De’. Hij schat zijn opponent in. Een nicht, een doetje. Geen partij. De handdruk van de galeriehouder is zoals te verwachten: week en klef. Terwijl Milos schielijk zijn hand terugtrekt, ziet hij hoe het meisje de galerie verlaat. ‘Ik heb een paar interessante werken zien hangen,’ herhaalt hij met hetzelfde bekakte accent en wijst vier doeken aan waarvan hij zeker weet dat ze geen rood stickertje hebben.

De galeriehouder begint enthousiast te knikken. Er volgt een rondje langs de vier aan te kopen werken, waarbij hij bij ieder schilderij een verhaal afsteekt over de kunstenaar en dat diens naam misschien nog niet zo bekend is, maar dat dat onherroepelijk gaat gebeuren en dat in de huidige tijd er geen betere belegging bestaat dan beleggen in kunst. Na nog meer verkoopgelul nodigt de galeriehouder hem eindelijk uit om naar boven te gaan, naar de vide. Tot zijn verbazing kan Milos weer geen camera’s ontdekken. Heeft galerie Prisma überhaupt wel een beveiligingssysteem of zijn er tijdens zijn pensionado-bestaan cameraatjes op de markt verschenen die je met het blote oog niet ziet? Hij werpt een stiekeme blik achterom, naar het trottoir, maar het enige wat hij ziet zijn de onderste helften van voorbijlopende voetgangers. In het attachékoffertje zit de Glock met geluiddemper. Voor het geval dat. Milos heeft zich voorgenomen de klus zo clean mogelijk te klaren. Informeren en wegwezen. Geen lijken, geen risico’s.

‘Gaat u zitten.’ De galeriehouder gebaart naar een grote glazen tafel waar zes designstoelen omheen staan.

Milos kiest een stoel vanwaaruit hij het meeste overzicht heeft, met zijn rug tegen de muur, en legt het attachékoffertje op tafel. Wanneer hij zit, kijkt hij tegen een wit bepleisterde balustrade aan. Geen huizen, geen trottoir, geen nieuwsgierige blikken.

‘Wilt u iets drinken, meneer De Montfort?’

Milos zou wel een borrel lusten, een dubbele, om zijn nervositeit weg te spoelen. ‘Nee, dank u,’ antwoordt hij denkend aan mogelijke vingerafdrukken.

‘Wat heeft u naar galerie Prisma gevoerd?’ vraagt de galeriehouder nadat hij aan de overkant van de tafel heeft plaatsgenomen.

Milos glimlacht. Het is precies de vraag die hij wil horen. ‘Ik ben door iemand getipt,’ begint hij. ‘Een jonge blonde vrouw die te gast was op de vernissage van afgelopen zaterdag en van wie ik begreep ze ook met u gesproken heeft.’

‘Er was een journaliste uit Nederland. Volgens mij was die inderdaad blond.’ De galeriehouder lacht alsof hij nooit zo op vrouwen let.

‘Ze heeft mij haar kaartje gegeven, maar dat ben ik kwijtgeraakt,’ zegt Milos terwijl hij al net zo dom als de galeriehouder lacht. ‘Ik wil haar graag bedanken voor de tip. Zeker nadat ik gezien heb wat voor uitzonderlijke schilderijen u tentoonstelt.’

‘Geen enkel probleem.’ De nicht veert op uit zijn stoel en dribbelt naar een bureau waar hij een la opent. Even later komt hij weer terug, wapperend met een visitekaartje dat hij zo op tafel legt dat Milos het kan lezen.

Naomi Eggers. Amsterdam. Terwijl Milos zich op het adres concentreert, veinst hij alsof de naam van de vrouw hem weer te binnen schiet. ‘O ja.’

‘Zal ik een kopietje maken?’

‘Als u wilt.’

‘Dan moet ik even naar beneden. De toner van het apparaat is op.’

Het is de manier waarop de galeriehouder het zegt. Te snel, een zenuwachtig lachje om de lippen, alsof hij de zaak niet vertrouwt. Voor de man een stap kan verzetten, schiet Milos uit zijn stoel en grijpt hem bij zijn witte peroxidekapsel. De nicht stoot een hoge gil uit, een mengeling van schrik en verontwaardiging. Een fractie van een seconde staart Milos naar de pruik in zijn hand. Daarna gaat alles in een reflex, net als vroeger, actie en reactie, de oogst van jarenlange training in zweterig stinkende sportzaaltjes met tegenstanders die sterker en sneller waren dan hij. Omdat er geen tijd is om de Glock te pakken, plant hij zijn linkerhand in het kruis van de galeriehouder, terwijl de rechterhand, na de pruik losgelaten te hebben, in één vloeiende beweging naar de nek van het slachtoffer gaat. Als schorpioenscharen klemmen duim en wijsvinger de halsaders af. Milos voelt hoe zijn spieren zich spannen en oude, vertrouwde krachten terugkeren. Het is alsof hij buiten zichzelf treedt en alles vanzelf gaat. Het slachtoffer is kansloos. De klap waarmee het gezicht op de tafel wordt geslagen, doet het tafelblad barsten als een te dunne ijsvloer waarover een eerste schaatser zijn baantje trekt. De designbril spat uiteen in ontelbare glas- en kunststofsplinters met daartussen een paar hele en halve tanden. De man murmelt iets. Na een vluchtige blik over de balustrade om zeker te zijn dat zich echt niemand in de galerie bevindt, slaat Milos het hoofd met een laatste klap tegen de tafel. Het glazen tafelblad breekt in stukken, waarna het slachtoffer als een rubberen pop dubbelgeklapt over het chromen onderstel hangt. Uit de hals spuit bloed. Milos deinst onmiddellijk naar achteren, bang dat het bloed tegen zijn lichtbeige broek spat. Dan ziet hij een stuk glas in zijn pols steken. Wanneer hij die uit de huid trekt, begint de wond meteen te bloeden. De eerste druppels vallen op de grond. Hij moet zijn pols verbinden, wat lastig is als je in je eentje bent, maar uiteindelijk lukt het hem om er een zakdoek omheen te leggen en de knoop met zijn linkerhand en zijn voortanden aan te trekken. Hij begint te zweten, als een beginneling. In plaats van de serene rust en voldaanheid dat de klus erop zit, voelt hij zich opgejaagd, tegen het paniekerige aan. Het mannetje met de hamer slaat weer tegen de binnenkant van zijn hoofd. Milos raapt het attachékoffertje op en zoekt tussen het glas naar het naamkaartje. Het ligt precies onder het hoofd van de galeriehouder waar het bloed nog steeds uit gutst. De helft van het kaartje is onleesbaar. Milos stopt het weg in zijn linkerzak, haalt de Glock uit het koffertje en zet de loop in de nek van het slachtoffer. Geen risico. Op het moment dat hij afdrukt, slaat de twijfel toe. Moest de galeriehouder echt dood? Bestond er geen andere mogelijkheid om de identiteit van de blonde vrouw te achterhalen? Nadat Milos de weggesprongen huls heeft opgeraapt en een foto van het slachtoffer heeft gemaakt, als bewijs, hoort hij zichzelf sorry mompelen. Een gevoel van melancholie overvalt hem. Met zijn verwonde pols onder zijn jasje en het koffertje in zijn linkerhand, loopt hij de trap af en verlaat haastig de galerie.