‘Nee.’ Ze kijkt hem verbaasd aan. ‘Daar is bij de reservering niet om gevraagd. Wilt u misschien…?’
‘Laat u maar.’ Terwijl hij zijn best doet te glimlachen, ontdekt hij het snoertje dat van de ordnerkast naar de hoek van het plafond loopt waar een kleine camera is gemonteerd.
Hij loopt het kantoortje uit en stapt in de bus. De slagboom gaat open. Na even rondrijden vinden ze de container met nummer G54. Hij rijdt de achterkant van het bestelbusje tot vlak bij de ingang. Terwijl hij uitstapt, ziet hij vanuit zijn ooghoek nog een camera hangen. Safeguard waakt vierentwintig uur per dag over uw kostbare bezit. Het bedrijf doet zijn best om de slogan waar te maken.
De opdrachtgever is ook uitgestapt. Samen halen ze de meubels en schilderijen uit de bestelbus.
‘Ben je niet bang dat het zaakje gaat stinken?’ vraagt Milos nadat ze de antieke dekenkist in de hoek van de container hebben neergezet.
‘De lading blijft niet lang liggen.’
‘Hoelang?’
Van over de rand van zijn zonnebril werpt de opdrachtgever hem een priemende blik toe. ‘Zolang als nodig is.’
Verder vragen heeft duidelijk geen zin. Zwijgend laden ze de rest van de bestelbus uit en wordt de container afgesloten. Milos krijgt de opdracht het pasje bij zich te steken. De opdrachtgever wil het niet eens aanraken.
Een paar minuten later rijden ze tussen de akkers door, terug naar Parijs.
‘En nu?’
‘Je zet me af bij Pierre en levert de bus in bij het verhuurbedrijf,’ antwoordt de opdrachtgever. ‘Daarna praten we verder.’
Chantal parkeerde haar scooter op de hoek van de straat. Zodra ze de rue de Prony inliep, werd ze bevangen door de warmte van de gevels en het trottoir die de hele dag in de zon hadden liggen bakken. Voor haar ogen begon het te dansen. Nauwelijks iets gegeten. Niet zo raar dus. Snel stak ze de straat over, de schaduw in. Nadat het zwart voor haar ogen was weggetrokken, bestudeerde ze het witte huis aan de overkant. Het hoekpand – nummer 30 – bleek deel uit te maken van een groter geheel, een oude villa, zo royaal dat men het pand destijds had opgesplitst in drie, nog steeds royale, stadswoningen. Ze probeerde zich voor te stellen hoe het er vroeger had uitgezien. Een familie met veel kinderen en veel personeel. Om de villa had een park of op z’n minst een grote tuin gelegen. Bomen, paden, schaduw, koelte. De bomen waren waarschijnlijk in de negentiende eeuw gerooid. In zijn onstuitbare drift om van Parijs een moderne stad te maken met brede boulevards en ondergrondse treinen, had baron Haussmann complete wijken met de grond gelijk laten maken. Kennelijk was hij de villa vergeten. Misschien had hij een oogje dichtgeknepen. Wat restte was een anomalie, een barok paleisje, ingeklemd tussen honderd jaar jongere herenhuizen van zeshoog.
De pui waarachter ze het kantoor van Formosa vermoedde, leek een poort te zijn geweest van een koetshuis of een paardenstal. Terwijl ze naar het balkon staarde, probeerde Chantal zich Naomi’s beschrijving van het huis te herinneren. Hoofdingang, trap op, een groot vertrek, en dan naar links, naar de slaapkamer. Als de beschrijving klopte, zou het bed met Guy Lavillier zich moeten bevinden achter de gesloten rolluiken die op het balkon uitkwamen. Ze draaide haar hoofd naar rechts. De rolluiken naast de hoofdingang en op de eerste verdieping waren eveneens dicht. Alleen de dakramen op de tweede verdieping waren zichtbaar.
Ze stak de straat weer over. De benedenverdieping van de buren stond leeg, op een stapel verhuisdozen in de hoek van de woonkamer na. Chantal dacht aan het grijze bestelbusje dat hier had gestaan. Zondag was een ideale dag om te verhuizen. Ze wierp een blik op de toegangsdeur. De schroefgaten onder de twee naamplaatjes verrieden dat er een derde naamplaatje had gehangen. Zo nonchalant mogelijk liep ze naar het hoekpand. Het bordje met STICHTING FORMOSA was uiterst bescheiden. Niet vreemd dus dat ze het niet eerder had opgemerkt. Het glas van de dubbele deur en ramen was gespiegeld, waardoor ze niet naar binnen had kunnen kijken. Bij de hoofdingang hingen geen naambordjes. Op het eerste oog zag Lavilliers liefdesnest eruit als een leegstaande woning. Ze drukte de koperen belknop in. Op de eerste verdieping ging een bel over. Terwijl ze een paar zweetdruppels van haar voorhoofd wiste, spitste ze haar oren. Geen reactie. Ze belde opnieuw aan, maar nu langer.
‘Hallo!’
De stem was net krachtig genoeg om de overkant van de straat te bereiken. Toen ze zich omdraaide, zag ze een oude vrouw die haar vanuit een open raam op de begane grond wenkte. De vrouw deed Chantal aan haar oma denken, het tengere postuur, licht als een veertje, de smalle schouders, het verzorgde uiterlijk. Een echte dame. Ze had een permanentje met een rozeblonde kleurspoeling en droeg een chic lichtblauw kasjmier vestje dat ongetwijfeld veel te warm was voor een dag als vandaag. Chantal schatte haar rond de negentig.