Hij steekt zijn linkerwijsvinger op. Dan volgt het nieuwe commando, al even zacht en bijna fluisterend als het voorafgaande: ‘Blijf.’ De honden kijken alsof ze het hebben begrepen. Hij draait zich om en begint te lopen, zonder om te kijken, in de wetenschap dat hij kilometers kan afleggen zonder dat de honden zich van hun plek zullen verroeren. Over trouw gesproken.
Op zijn vierentwintigste ging hij voor zichzelf werken. Als basis een antwoordapparaat in een buitenwijk van Brussel en een postbus in Parijs. Hij woonde overal en nergens en wisselde net zo vaak van identiteit als van verblijfplaats. Hij opereerde uiterst voorzichtig en nam alleen opdrachten aan waarbij hij zelf de voorwaarden kon stellen. Geen risico’s. Het honorarium dat hij vroeg was buitensporig hoog, maar opdrachtgevers betaalden graag voor de beste hitman. Hij leefde als een schaduw, ongrijpbaar voor Interpol of wie er nog meer jacht op hem maakten. Het geld verdween naar rekeningen van onopvallende bv’s op kleine tropische eilanden die het geld vervolgens weer overmaakten naar andere rekeningen van andere onopvallende bv’s. Niet te traceren. Alles liep op rolletjes. En toch was er altijd die zeurende spanning. Eén fout en alles was over. Daarom stelde hij zichzelf een ultimatum. Tot zijn veertigste, geen dag langer. Dan moest het genoeg zijn en mocht hij eindelijk genieten, ontspannen. Een eigen huis, ergens buiten, waar het mooi en rustig was, ver van de bewoonde wereld, veilig en anoniem.
Achter de eiken doemen de muren van Les Ages op. Twee jaar geleden zag hij de advertentie. Een landgoed bestaande uit een achttiende-eeuws woonhuis, een hoop schuren en twintig hectare met bossen en een riviertje. Les Ages lag diep in het hart van het land, ver van de bewoonde wereld, nóg verder van het mondaine leven, van jachthavens, casino’s, paardenrenbanen en al die plaatsen waar de flikken jacht maakten op mensen zoals hij. Het dichtstbijzijnde dorp bevond zich op tien kilometer afstand. Nog geen tweehonderd inwoners. Een bakker en een café. En dan hield het op. Hij vroeg het echtpaar Brunes, twee zestigers, of ze voor hem wilden werken. Jean als tuinman, Sylvie als huishoudster. De twee namen het aanbod met beide handen aan.
En nu werken ze voor meneer Gilles. Want zo heet hij. Het is zijn laatste identiteit, zijn laatste kunstje. Gilles Pajoux. De papieren zijn authentiek en zijn levensverhaal staat als een huis. Hij komt uit België, vandaar het accent wanneer hij Frans praat. Ooit werkte hij in Brussel, op een kantoor, maar toen, op een noodlottige dag, kwamen zijn ouders bij een verkeersongeluk om het leven en lieten hem een erfenis na. Van het geld kan meneer Gilles leven, zeker en campagne waar de kosten voor het levensonderhoud stukken lager liggen dan in het dure Brussel. Hij is nooit getrouwd geweest en heeft geen verdere familie of bekenden. Hij is gesteld op zijn privacy. Als het moet, vertelt hij hetzelfde verhaal duizend keer, steeds een beetje anders, maar toch hetzelfde, zonder fouten, en met de juiste snik op het juiste moment.
Voor de inwoners van het dorp is meneer Gilles de man van de vier Deense doggen. Dat er in Les Ages een vleugel staat, weet men ook. Meneer Gilles heeft pianoles genomen en volgens mevrouw Brunes staat er op de lessenaar een muziekboek met preludes van Chopin. Dat meneer Gilles af en toe naar de grote stad gaat voor een vrouw, weet het dorp niet. Maar als ze erachter komen, is er nog geen man overboord. Meneer Gilles is veertig – in werkelijkheid is hij twee jaar ouder – en een man van die leeftijd wil ook wel eens wat.
Aangekomen op het terras, draait hij zich om en kijkt de heuvel af. Beneden, vlak bij het riviertje, liggen de honden nog steeds als sfinxen, hun blik gericht op de baas, wachtend op het laatste commando. Op het terras staan de bakken pens die mevrouw Brunes iedere ochtend klaarzet. Hij steekt zijn linkerarm in de lucht en slaat de arm gestrekt tegen zijn lichaam aan. Gelijktijdig spuiten de honden weg. De finale is begonnen. Hij begint te tellen. Eén, twee, drie… Iedere ochtend is het weer spannend om te zien in hoeveel tijd de honden de driehonderd meter heuvelop afleggen. Zeven, acht, negen…
‘Meneer Gilles!’ Mevrouw Brunes staat bij de tuindeuren naar de salon. ‘Telefoon!’
Hij knikt. Wanneer hij naar het huis loopt, ziet hij hoe de huishoudster door een andere deur in de keuken verdwijnt. Hij stapt over de drempel en laat zijn blik door de salon gaan. Niemand. Buiten klinkt het gesmak van de honden die zich op hun eten storten. Hij sluit de tuindeuren en begeeft zich naar het bureau, naar het telefoontoestel, zich afvragend wie er zo vroeg op zondag belt. Voor hij de hoorn opneemt, kijkt hij naar het display. Het toestel heeft nummerherkenning, maar het smalle schermpje blijft leeg.
‘Ja?’
‘Goedemorgen, meneer Gilles.’