48, boulevard de la Saline, Cherbourg
0233 – 781523
Cherbourg. Ondanks alle ellende kan hij gelukkig nog steeds vertrouwen op een scherp waarnemingsvermogen. Hij haalt zijn gsm uit de binnenzak van zijn jasje en draait het nummer.
‘Met Zwart,’ klinkt het even later.
‘Met wie?’
‘Hotze Zwart eh… ik bedoel dit is het telefoonnummer van het appartement van…’
De naam van de eigenaar volgt…
‘Neemt u mij niet kwalijk,’ zegt Milos. ‘Dan heb ik een verkeerd nummer gedraaid.’
‘Geeft niet.’
Aardige man, denkt Milos terwijl hij de verbinding wegdrukt. Maar aardig of niet, de enige weg naar Nadja loopt via de eenenzestigjarige weduwnaar, de vader van de journaliste. Een oudere man die nietsvermoedend met zijn vriendin vakantie viert. In een appartement. Niet in een hotel met een receptie en met kamers waar ieder moment kamermeisjes kunnen aankloppen, maar in een appartement. De ideale locatie om mensen te gijzelen. Dat moet toch lukken. In Milos’ hoofd vormt zich een lijstje met dingen die nodig zijn om het plan uit te voeren. Tape, touw, en nog zo het een en ander. Het 06-nummer en e-mailadres van de journaliste heeft hij. Aan de slag. Hij merkt hoe zijn lichaam weer vol energie stroomt, bijna als vroeger. De paar kneuzingen van vannacht voelt hij al niet meer. Nog even, Snoepje. Hou vol. Ik zweer je op het graf van mijn lieve Poolse oma dat ik zal slagen.
Op weg naar de voordeur valt zijn blik op de lege eetbakjes op de keukenvloer. Ach gut, denkt hij, de poes. Waarom zou het dier moeten hongeren? Hij trekt de keukenkastjes open en maakt zijn keus uit de blikjes. Zalm en kabeljauw. Naast de blikjes staat een zak droogvoer. Hij vult de bakjes tot de rand, zet er een kommetje water naast en sluipt het appartement uit.
Saimir reed alsof de duivel hem op de hielen zat.
‘En je weet zeker dat het Christian Lavillier was?’ riep Chantal boven het geluid van de motor uit.
‘Ja.’
‘Hoe zag hij eruit?’
‘Wat doet dat er nou toe?’ beet Saimir haar kwaad toe.
‘Had hij schuim op zijn mond?’
‘Hij lag op de grond en hij was dood.’
‘Heb je zijn pols gevoeld?’
‘Merde! Hij is dood!’ Hij haalde zijn handen van het stuur en balde zijn vuisten. ‘En op de ladder en de balkonreling staan mijn vingerafdrukken. En op de deur en…’
Toen hij het stuur weer omklemde, zag Chantal de knokkels wit wegtrekken. ‘Maar jij was het niet,’ zei ze.
‘O nee.’ Zijn donkere ogen lichtten op. ‘Misschien was-ie nog in leven en heb ik hem het laatste duwtje gegeven door zijn neus en mond dicht te drukken. Waarom zou het niet zo zijn gegaan? Je moet niet alles geloven wat ik zeg. Ik ben een Roma-jongen, weet je nog? En Roma’s zijn niet te vertrouwen.’
‘Schei uit, Saimir.’
‘Het beste kun je ze opsluiten in een groot kamp met een hoop prikkeldraad eromheen. Misschien heeft Guy Lavillier wel gelijk en moet er om Frankrijk een groot hek worden gezet, net zoals Israël dat doet, en…’
‘Saimir!’ schreeuwde Chantal. Ze legde haar hand op zijn rechterdijbeen en keek hem recht in de ogen. ‘Nu moet je ophouden,’ probeerde ze hem te kalmeren. ‘Jij was het niet. Dat weten jij en ik. Samen zullen we de man vinden die het gedaan heeft.’ Ze kneep zachtjes in zijn dij. ‘Samen,’ herhaalde ze, hem een glimlach toewerpend. ‘Vertrouw me.’
Ze hoorde hem diep zuchten. Hij nam gas terug en lette ook weer op de weg voor hem. ‘Waarom doe je dit?’ vroeg hij terwijl hij zijn hand op de hare legde. ‘Voor mij?’ De verwilderde blik in zijn ogen was weg.
‘Voor jou, voor mij. We zitten er allebei tot over onze oren in. Daarom wil ik weten wat er gebeurd is. Dus nog één keer…’ Ze kneep hem opnieuw zachtjes in zijn dij. ‘Weet je zeker dat Christian Lavillier dood is?’
‘Hij is dood,’ antwoordde Saimir rustig.
‘Dus hij ademde niet meer?’
Er volgde een diepe zucht. ‘Nee, volgens mij ademde hij niet meer.’ Echt overtuigend klonk anders.
Ze keek op het dashboardklokje. Ze waren pas een minuut of tien onderweg. ‘En stel dat hij niet dood is?’
Er kwam geen antwoord.
Ze nam haar hand van zijn dijbeen.
‘Wat ga je doen?’ vroeg Saimir.
Terwijl ze probeerde te glimlachen, dacht ze aan Naomi. Als ze nog diezelfde nacht het huis aan de rue de Prony had gevonden, was alles anders gelopen. Misschien was Guy Lavillier nog in leven geweest. Dan hadden er geen verhuizers met een lijk gesleept en was het pand niet afgebrand, dan waren de galeriehouder en Naomi misschien wel niet vermoord. Chantal haalde haar prepaid gsm uit het handschoenenvak. ‘Ik bel het noodnummer,’ zei ze. ‘Voor alle zekerheid.’