Erin Kelley was eveneens gevonden met één hooggehakte schoen aan haar voet. Hoge hak? Wat was er met die twee woorden? Ongeduldig zocht Greta de kruiswoordpuzzel in de Times op.
De telefoon rinkelde. Het was Gregory Layton. Ze had hem de vorige avond ontmoet tijdens het diner in de club. Hij was een federale rechter van begin zestig en woonde in Kent, ongeveer zestig kilometer verderop. ‘Een aantrekkelijke weduwnaar,’ had Priscilla Clayburn haar toegefluisterd. Hij was inderdaad aantrekkelijk, en hij vroeg of ze vanavond met hem wilde gaan dineren. Greta accepteerde de uitnodiging en hing de hoorn weer op de haak. Ze realiseerde zich dat ze zich op de avond verheugde.
Om klokslag negen uur kwam Dorothy binnen. ‘Ik hoop dat u er vanmorgen niet uit hoeft, mevrouw Sheridan. Er staat een gemene wind.’ Ze had de post bij zich. Er was een groot pakket bij. Nadat ze alles op de tafel had gelegd, fronste ze haar wenkbrauwen. ‘Dat is een vreemd geval. Ik bedoel, er staat geen afzender op. Ik hoop dat het geen bom of zoiets is.’
‘Waarschijnlijk weer iets van een of andere idioot. Dat verwenste programma!’ Greta begon het touw dat om het pakje zat los te maken. Plotseling welde er paniek in haar op. ‘Het ziet er inderdaad vreemd uit. Ik zal Glenn Moore maar bellen.’ Commissaris Moore was juist in zijn kantoor op het hoofdbureau gearriveerd. ‘Raak dat pakje niet aan, mevrouw Sheridan,’ zei hij beslist. ‘We komen eraan.’ Hij belde de rijkspolitie. Ze beloofden onmiddellijk een patrouille van de veiligheidsdienst naar het huis van mevrouw Sheridan te sturen. Om tien uur werd het postpakket eindeloos voorzichtig opgepakt door een functionaris van de explosievendienst en geïnstalleerd om te worden doorgelicht.
Vanuit de woonkamer, waarheen zij en Dorothy waren verbannen, hoorde Greta het opgeluchte gelach van de man. Ze haastte zich terug naar de keuken, op de voet gevolgd door Dorothy. ‘Dit zal niet ontploffen, mevrouw,’ werd haar verzekerd. ‘Er zit alleen een paar verschillende schoenen in.’
Greta zag Moores verbijsterde blik en voelde het bloed uit haar gezicht wegtrekken bij het openscheuren van het pakpapier. Er kwam een schoenendoos tevoorschijn, met op de buitenkant de tekening van een avondschoen. Het deksel werd opgetild. In de doos lagen, gewikkeld in vloeipapier, een met lovertjes versierde hooggehakte dansschoen en een versleten sportschoen.
‘O, Nan, Nan!’ Greta voelde niet dat Moore haar vastgreep toen ze flauwviel.
Op vrijdagmorgen om drie uur werd Darcy uit een rusteloze slaap gerukt door het aanhoudende gerinkel van de telefoon. Terwijl ze haar hand uitstak om op te nemen, zag ze op haar wekkerradio hoe laat het was. Haar ‘Hallo’ klonk vlug en ademloos.
‘Darcy.’ Haar naam werd gefluisterd. De stem klonk bekend; maar ze kon hem niet thuisbrengen.
‘Met wie spreek ik?’
Het gefluister werd geschreeuw. ‘Waag het niet nog eens de deur voor mijn neus dicht te smijten! Begrepen? Begrepen?’
Len Parker. Ze gooide de hoorn op de haak en trok de dekens over zich heen. Even later begon de telefoon opnieuw te rinkelen. Ze nam niet op. Het gerinkel hield aan − vijftien, zestien, zeventien keer. Ze wist dat ze de hoorn van de haak zou moeten leggen, maar ze kon het niet opbrengen hem aan te raken, wetende dat Parker aan de andere kant van de lijn was.
Ten slotte hield het op. Ze rukte de stekker eruit, stormde naar de zitkamer en schakelde het antwoordapparaat in. Daarna haastte ze zich terug naar haar bed, waarbij ze de slaapkamerdeur met een klap achter zich dichtsloeg.
Had hij dit ook met Erin gedaan? Was hij haar gevolgd nadat ze hem had laten zitten? Was hij haar soms gevolgd naar de bar waar ze een zekere Charles North zou ontmoeten? Had hij haar misschien gedwongen in een auto te stappen?
Morgenochtend zou ze Vince d’Ambrosio bellen.
Ze lag vervolgens twee uur wakker en viel ten slotte in een slaap die wederom werd verstoord door vage, onrustige dromen.
Ze werd om halfacht wakker met een acuut gevoel van angst. Het volgende moment herinnerde ze zich de oorzaak daarvan. Een lange, hete douche loste iets van de spanning op. Ze trok een spijkerbroek, een coltrui en haar favoriete laarsjes aan.
Het antwoordapparaat was wel gebeld, maar niet ingesproken. Jus d’orange en koffie op het tafeltje bij het raam. Staren naar de doodse tuin beneden. Om acht uur rinkelde de telefoon. Alsjeblieft, niet Len Parker. Haar ‘Hallo’ klonk waakzaam. ‘Darcy, ik hoop dat ik je niet te vroeg bel. Ik wilde je alleen even zeggen dat ik gisteravond zo heb genoten van je gezelschap.’
Ze ademde uit in een opgeluchte zucht. ‘O, Michael, ik kan je niet zeggen hoe fijn ook ik het vond.’
‘Er is iets gebeurd. Wat?’
De bezorgdheid in zijn stem was vertroostend. Ze vertelde hem over Len Parker, het voorval op het bordes, het telefoontje. ‘Ik neem het mezelf kwalijk dat ik je niet naar boven heb gebracht.’