‘Je kunt niet ontsnappen,’ zei ik. Nu moest ik aan het woord blijven. Hem bezig houden totdat Posthumus wist waar ik was. ‘Je kunt maar één kant op, als je hier uit wilt komen. Ze weten wat je gedaan hebt.’
‘Kan niet.’
‘Je moet uitleggen wat er is gebeurd. Maak het niet nog erger. Zeg dat het een ongeluk was. Zal ik ze roepen?’
Hij deed zijn uitval zo snel, dat ik een fractie van een seconde te laat reageerde. Ik draaide me halfslachtig van hem af, naar de ramen toe, maar kon niet voorkomen dat hij me raakte, linksboven in mijn borst, net onder mijn oksel. Het mes was vlijmscherp, en het duurde even, maar toen schoot de pijn door me heen. Ik had geen tijd om te kijken hoe de wond eruitzag, want direct na de eerste aanval volgde de tweede. Ik bewoog mijn bovenlichaam naar achteren en het mes miste doel. Raymond raakte uit balans. Hij viel half voorover, en ik graaide naar zijn hand met het mes. Hij trok zich nog net op tijd terug, terwijl hij op één knie zat. Zijn mes was nog steeds aanvalsklaar.
‘Hou er verdomme mee op, Raymond,’ zei ik, hijgend van de pijn.
‘Ik maak jullie dood,’ zei hij schor. Hij was alle gevoel voor rede verloren. ‘Ik maak jullie dood, allebei.’
Ik moest hem uit zijn concentratie zien te halen. Van alles verzinnen om hem na te laten denken, maar er schoot me niets anders te binnen dan te zeggen dat hij dat niet moest doen, ons doodmaken.
Toen, op het moment dat hij weer ging staan, zag ik achter hem een beweging in de schaduw van het poortje van het triforium. Daar was Posthumus. Had ik dus toch de deur naar de trap opengelaten. Veel sneller dan ik had gedacht was hij naar boven gekomen en met een noodgang het hele triforium doorgerend.
Raymond moet de opluchting in mijn ogen hebben gezien, want terwijl hij nog niet helemaal overeind stond, draaide hij zich om. Eigenlijk steunde hij op dat moment op maar één been. Dat was roekeloos van hem. Zijn voet schoot van het plankier af. Hij wankelde even, en viel toen met een verschrikte kreet onder de reling door. Ik hoorde het mes op de stenen vloer kletteren.
Ik kneep mijn ogen dicht. Ik wilde niet zien hoe hij omlaag viel, de donkere kerk in.
21
Ik hoorde een schreeuw, en het duurde even voor ik doorhad dat die uit mijzelf kwam. Het geluid van een lichaam dat op de stenen smakte bleef uit. Ik deed mijn ogen open en zag de vingertoppen van Raymond Bloem, die zich om de stenen rand klemden. Daaronder zag ik zijn gezicht. Alle woede was eruit verdwenen. Er was alleen verbazing, met een spoor van angst. Hij keek me aan, en het leek wel of hij niet kon besluiten of hij om hulp moest vragen of niet.
In een reflex liet ik me op mijn knieën zakken, en in dezelfde beweging greep ik zijn pols. Met mijn rechterhand. Mijn linkerarm sloeg ik om de staander halverwege de reling. De pijn was hevig, en ik slaakte een kreet. Ik kon die hand niet gebruiken om hem omhoog te trekken. Ik klemde mijn tanden op elkaar en hield vol.
Ik hoorde voetstappen op het houten looppad, en er knielde iemand naast me neer: adjudant Posthumus.
‘Pak zijn andere hand,’ zei ik verbeten, terwijl ik kort opkeek.
Het was Posthumus niet, het was Maria. Op de een of andere manier had ze zich los weten te maken. Ik had Raymond gestoord bij zijn bezigheden, en hij was nog niet klaar geweest met het vastknopen van het touw. Ze had de tape van haar mond getrokken, maar zei niets. Ze greep alleen de linkerpols van Raymond beet.
‘Laat me los.’
Ik dacht dat ik het niet goed had verstaan en ik schudde mijn hoofd.
‘Wat zeg je, Raymond?’
‘Laat me los.’ Zijn stem klonk zacht en toonloos. Ik schudde weer mijn hoofd.
‘Niet loslaten,’ zei ik tegen Maria.
‘Oké,’ hoorde ik haar zeggen, terwijl ik Raymond aankeek.
Ik liet hem niet los, onder geen voorwaarde, zolang ik nog de kracht had om hem vast te houden. Hij wilde eruit stappen, maar als ik dat kon verhinderen, zou ik dat doen. Niet hier, dacht ik. Niet waar ik bij ben. Dat doet hij verdomme maar ergens anders, dacht ik. Als hij uit de bak kwam. Bruggen zat, dacht ik. Maar hier en nu zou ik het niet laten gebeuren. Interval, dacht ik ook, vreemd genoeg. Het raadsel van Vincent. De afstand tussen struikelen en neerkomen was meer dan vijftien meter.
Ik was op mijn buik gaan liggen en klemde mijn voet in de decimeter ruimte tussen het plankier en het gebrandschilderde raam.
‘We moeten hem omhoog zien te krijgen,’ hijgde ik. ‘Trekken.’
Maar we hadden niet genoeg ruimte en we moesten het met enkel de kracht van onze armen doen, en ik had nog net voldoende kracht om Raymond, die als een dood gewicht aan onze armen hing, niet te laten vallen.
‘Laat me los,’ zei hij nog eens, zonder ons aan te kijken.
‘Ik denk er niet aan,’ gromde ik. ‘We hijsen je op.’