Raymond Bloem had alleen nog maar oog voor mij, en terwijl hij met zijn mes naar mijn buik wees, kwam hij op me af. Zijn ogen waren onnatuurlijk groot, en ik vermoedde dat hij drugs had gebruikt. Hij was totaal van de wereld en levensgevaarlijk.
Ik deinsde achteruit. Hij waagde een uitval naar mijn linkerflank. Ik reageerde door me naar rechts te bewegen, en daarna vluchtte ik naar achteren, het triforium op. Hij kwam direct achter me aan en dwong me verder achteruit. Niet in de richting van de trap naar beneden, maar de andere kant op. Ik bedwong de neiging om me om te draaien en als een gek bij hem vandaan te rennen. In de eerste plaats omdat ik hem in het oog moest houden en hem niet mijn rug moest toekeren. En ten tweede was wegrennen zinloos. Ik zou niet aan hem kunnen ontkomen, omdat het triforium bij het orgel doodliep. Dus schuifelde ik voorzichtig achterwaarts en lette nauwkeurig op elke beweging die hij maakte. Nadenken deed ik niet meer. Alles wat ik deed, elke beweging die ik maakte, was instinctief. Gericht op overleven.
‘Jij houdt mij dus in de gaten,’ zei hij.
Zijn stem maakte dat mijn verstand weer ging werken. Ik maakte een kalmerend gebaar.
‘Luister, Raymond,’ zei ik. ‘Wat je nu doet is helemaal niet verstandig. Je maakt de problemen alleen maar groter.’
De boodschap kwam absoluut niet aan, en dat had ik ook niet verwacht. Ik wilde alleen maar horen hoe vast en rustig mijn stem was. Dat was een teleurstelling. Het beverige kreeg ik niet weg, en ik moest twee keer per zin mijn keel schrapen.
‘Dus jij sluipt achter me aan, stiekeme klootzak.’ Zijn mes maakte opnieuw een beweging naar voren en ik deinsde verder terug. Ik wierp een snelle blik over de borstwering. Nog steeds niemand.
‘Ik wil alleen maar weten wat dit allemaal te betekenen heeft,’ zei ik. ‘En wat je met Maria van plan bent.’
‘Die hoer heeft hem van me afgepakt.’
‘Wie bedoel je? Vincent?’
‘Hij was van mij, en ik van hem.’
‘Bedoel je…’
‘Die slet kon gewoon niet hebben dat hij homo was. Ze palmde hem helemaal in.’
‘Raymond, denk nou eens na.’ Als ik kon nadenken, kon hij het ook, dacht ik. ‘Ze kunnen toch gewoon goede vrienden zijn geweest?’
Hij gromde minachtend. ‘Ze hebben gezoend.’
‘Weet je dat zeker?’
Even was er iets van twijfel in zijn ogen. ‘Dat heeft Vincent me gezegd,’ zei hij.
Ik keek even over mijn schouder. We waren nu vlak bij de hoek van het zuidertransept. Daarna liep de gang door naar de grote gebrandschilderde ramen met de vier evangelisten.
Dus Maria en Vincent hadden gezoend. Tot mijn verbazing merkte ik dat het me bijna boos maakte. Zoenen met Maria, toe nou zeg. Je bent homo of je bent het niet.
Ik deed nog een paar stappen achteruit en ging de hoek om. Hij volgde me, vastbesloten.
‘Wat heb je met hem gedaan Raymond?’ vroeg ik. ‘Met Vincent?’ Het was een schot in de lucht, maar ik raakte hem. Ik hoorde hem plotseling snikken. Wat hem er niet van weerhield om met zijn mes opnieuw een beweging in mijn richting te maken.
‘Hij lachte me uit,’ zei hij huilerig. ‘Ik zei dat ik van hem hield, en hij lachte me uit. Hij zei dat ik mezelf maar wat had wijsgemaakt. “Maak jezelf niets wijs, Raymondje,” zei hij. Zo minachtend.’ Ik hoorde hoe woede en genegenheid met elkaar om voorrang streden. Hij veegde met de rug van zijn linkerhand de tranen uit zijn ogen.
‘Waar was dat?’ vroeg ik. ‘Wanneer?’
‘Een keer, beneden. Hij was opeens zo gemeen, die lieve jongen. Ik zei dat ik hem toch had geholpen, en toen wapperde hij met dat stomme muziekstuk voor mijn ogen. “Dit draag ik bij me,” zei hij. “Tot het moment dat ik het aan iedereen kan laten zien.” Hij zei dat hij me daar niet bij nodig had.’
‘En toen?’ Ik was dichtbij, dichterbij dan ooit.
Hij antwoordde niet, en de blik in zijn ogen werd leeg. Alsof hij naar iets keek dat behalve hijzelf niemand kon zien.
‘Raymond?’
‘Hij duwde me van zich af. “Maar ik hou van je,” zei ik. Hij begon alleen maar harder te lachen. Hij zei dat ik een zielig mannetje was.’
Zo leuk en zo sympathiek was Vincent dus niet altijd geweest.
‘En vervolgens heb je hem vermoord,’ zei ik, en de verschrikkelijke lading van dat ene zinnetje ontplofte recht in zijn gezicht.
‘Ik…’ Hij slikte een paar keer. ‘Ik wilde het niet.’
‘Wat niet, Raymond?’
‘Ik wilde hem alleen maar vasthouden, meer niet. Ik wilde dat hij mij vasthield. Maar in plaats daarvan vochten we. Hij rukte zich van me los.’ Hij knipperde met zijn ogen. ‘En toen viel hij.’
‘Viel hij? Op de grond?’