Daar stond ik dan. Geen vechtersbaas en niet bestand tegen razernij. Toch deed ik een stap naar voren. Ik wist niet wat ik moest doen, maar teruggaan was geen optie. Ik naderde het deurtje tot op een halve meter, en toen hield ik het niet meer. Ik maakte de laatste stap en keek om de hoek van de nis. Op de houten vloer, verlicht door een brandende kaars die met kaarsvet op een van de planken was vastgemaakt, lag iemand. Het was zoals ik had gevreesd: in één oogopslag zag ik dat het Maria was. Ze lag op haar zij en haar mond was afgeplakt met brede, grijze tape. Naast haar stond iemand over haar heen gebogen. Iemand die bezig was om haar voeten bij elkaar te binden, grommend en scheldend, soms half huilend: Raymond Bloem.
Maria lag met dichtgeknepen ogen op de grond, haar mond was vertrokken van angst. Ze bewoog zich niet. Haar haar lag slordig om haar hoofd, vlak bij de kaars. Het was een bizar beeld, afkomstig uit een dramatische B-film. De ruimte waarin ze lag, strekte zich verder naar twee kanten uit, maar het kaarslicht reikte niet tot in de uiterste hoeken. De houten zoldering liep schuin omlaag naar achteren, zodat je daar al snel niet meer rechtop kon staan.
Raymond richtte zich op, en ik trok haastig mijn hoofd terug. Ik stond met mijn rug tegen de muur en keek tussen de zuiltjes door naar de overkant. Mijn hart klopte in mijn keel en ik moest me inspannen om niet over mijn hele lijf te gaan trillen.
Ontspan, zei ik tegen mezelf. Zorg dat je jezelf onder controle krijgt. Maak dat je wegkomt, dacht ik ook. Raymond is in een gewelddadige bui, en niet voor het eerst. Ga naar beneden en wacht op de politie. Laat hen het opknappen.
Ik dacht aan Maria, naast de kaars op de vloer, haar ogen gesloten, en ik schudde mijn hoofd. Ik ging niet terug.
Ik keek weer de hoek om. Bloem had geen oog voor de deuropening. Maria had haar ogen opengesperd en keek angstig naar hem op. Geen spoor van onaantastbaarheid, geen zelfverzekerdheid te bekennen.
‘Dit is alles wat ik nog van hem heb,’ zei hij hijgend. Hij haalde een half opgerold, half gevouwen pakje papier tevoorschijn uit de binnenzak van zijn openhangende jack. ‘En jij weet wat het is.’
Ze schudde haar hoofd.
‘Lieg niet! Natuurlijk weet je het. Hij vertelde jou toch alles? Als jullie je geheime gesprekjes stonden te voeren? Toen je hem probeerde te verleiden met je maniertjes? Met die weerzinwekkende vrouwenmaniertjes van je? Toen je hem probeerde te beheksen?’
Beheksen, daar had je het. Of iemand beheksen onderdeel was van witte magie, wist ik niet, maar Raymond misschien wel. Of misschien was het alleen maar bij wijze van spreken.
Maria reageerde niet meer, maar het was duidelijk waar Raymond het over had. Ik had me weer even teruggetrokken en staarde naar de duistere overkant.
Vincent en Maria. Ze had hem afgepakt, zei Raymond. Dat was toch onzin? Vincent was niet van Raymond, ik kon me daar niets bij voorstellen.
Maar wat had ik nou helemaal van Vincents leven af geweten? Wat voor onbekende kanten had hij gehad? Kende hij Raymond van de darkrooms in Amsterdam? Ik wist daar niets van.
‘Hij maakte me razend,’ hoorde ik Raymond zeggen, en ik keek weer om de hoek. ‘Hij vertelde me zelf over jullie, en hij lachte me uit als ik er wat van zei. Hij zei dat dat tussen hem en mij niets voorstelde. En dat terwijl ik hem heb geholpen de vondst van zijn leven te doen.’
Weer viel er een puzzelstukje op zijn plek. Hij had het over het Sweelinckmanuscript. Hier had ik het antwoord op de vraag met wie Vincent samen was geweest toen hij de onderste trede van het trapje naar het sacramentshuis had opengehakt.
‘Een muziekstuk,’ zei hij. ‘Meer niet.’ Hij hield het pakje papier boven zijn hoofd.
Ik keek ademloos toe. Daar was het dan, het verdwenen, maar toch weer hervonden motet. Deze plek en deze omstandigheden had ik zo ongeveer als laatste verwacht. Wat ging Raymond ermee doen?
Ik liet al mijn behoedzaamheid varen en deed een stap naar voren.
Dat was niet verstandig. Of misschien juist wel, achteraf gezien. Want op dat moment keek Maria in de richting van de deur en zag me. Ze tilde haar hoofd op en haar ogen werden groot van verbazing. En dat zag Raymond.
Hij draaide zich bliksemsnel naar me om. Ik verstarde. Hij had totaal niet op mijn komst gerekend, dat zag ik, maar hij herstelde zich snel. Hij dook in elkaar en deed een greep in zijn jaszak. Het lemmet van het mes dat hij tevoorschijn haalde, flitste in het kaarslicht. Hij hield het zwijgend voor zich uit, en lette niet op zijn andere hand. Het papieren bundeltje hing dicht boven de kaarsvlam. Te dicht. Zonder dat hij het in de gaten had, vatte het vlam. Een vlam die zich razendsnel een weg vrat door het eeuwenoude papier. Toen de vlammen zijn hand hadden bereikt, liet hij van schrik het manuscript vallen. Zijn aandacht was afgeleid, maar ik had niet het benul om daar gebruik van te maken. Verbijsterd keek ik toe hoe in een paar seconden het net ontdekte motet van Sweelinck in een hoopje onleesbare as veranderde.