‘Die kosterfiguur,’ zei ze. ‘Hoe heet hij ook alweer.’
‘Johan,’ zei ik. ‘Johan de Vlieger.’
‘Nee, die bedoel ik niet. Die andere, die engerd.’
‘O ja, die.’ Bernhard veegde het schuim van zijn bovenlip. ‘Die kleine. Hij heet Raymond.’
‘Raymond Bloem,’ zei ik.
‘Hij stond op de trein te wachten.’
‘Joh.’
‘Hij zag er anders uit. Ik herkende hem eerst niet eens. Helemaal in het leer, zwart.’
‘Ja, zal wel. Weet je zeker dat hij het was?’
‘Heel zeker. En weet je wat zo gek was? Hij was niet alleen anders gekleed, maar hij stond ook anders.’
‘Hoe dan?’
‘Veel rechter. Heel zelfbewust.’
‘Nou ja, zeg. Waar ging hij naartoe?’
‘Dat heb ik hem niet gevraagd, ik kijk wel uit. Ik zag alleen dat het de trein naar Haarlem was.’
‘Amsterdam.’ Bernhard keek om zich heen, om een nieuw biertje te bestellen. ‘Wedden? Naar de darkroom.’ Er werd gegrinnikt.
‘Denk je dat echt? Raymond Bloem, naar de homoscene?’
Bernhard knikte. ‘Op naar de darkroom, met Raymond Bloem,’ zei hij.
Vreemd, ik had nog wel gedacht dat hij het in zijn hoofd had gehaald om verkikkerd te raken op Maria. Van die veronderstelling klopte niet veel meer.
Maria was er niet bij die avond. Ze was er nooit meer bij sinds die keer dat Raymond Bloem haar had gevolgd. Niemand wist waarom, en ze was moeilijk benaderbaar.
‘Ook een manier van uit de kast komen,’ zei Julia. ‘Gewoon in je leren pakje op het station gaan staan en dan maar hopen dat iemand van de kerk je ziet.’
‘Die Raymond,’ zei Bernhard. ‘Wist jij dat, Peter?’
Ik schudde mijn hoofd, terwijl me heel iets anders te binnen schoot. Raymond Bloem die, nadat hij woedend tegen me was uitgevallen, bijna met tranen in zijn ogen had gezegd: ‘Die arme, arme jongen.’ Die tijdens de uitvaartdienst het bloemstuk met de witte rozen midden op de kist had gelegd en zijn hand terloops liefkozend langs de kist had laten gaan.
Raymond Bloem en Vincent? Moeilijk voor te stellen. Stralende zonneschijn en grauwe mist. Een vogel en een egel. Nee, zeg. Maar als het ging om mensen die verdriet hadden om Vincent was iedereen aan Raymond voorbijgegaan. Onopgemerkte eenzaamheid.
‘Eén rode wijn?’ vroeg de serveerster
‘Ja, voor mij,’ zei ik, afwezig.
Hierna dacht ik er een hele tijd niet meer aan, omdat er intussen andere dingen plaatsvonden. Op een middag halverwege de week, zat ik zoals gewoonlijk even in de kerk, vlak bij het hoogkoor. Er was een hoop te laat ingeleverde muziek op te ruimen. Brahmsmotetten, anthems van Purcell, psalmen van Daan Manneke, de gebruikelijke verscheidenheid. Avontuurlijk, zingen in de Domcantorij. Het was een voortdurende reis door de muziekgeschiedenis, voor- en dan weer achterwaarts.
Het was een nogal sombere dag, en daardoor was het schemerig in de kerk. Precies de schemer die paste bij de tijd van het jaar, en bij mijn melancholieke stemming. Maar, somber of niet, er liepen mensen rond in de kerk. Alleen, samen of in groepjes. En Kas Bredervelt was er natuurlijk ook, met een handvol bezoekers. Ze betraden de treden van het hoogkoor, en Kas begon zijn gebruikelijke verhaal over het monument van baron Van Gendt. Het was vrij stil in de kerk, en ik kon zijn verhaal zo goed als helemaal volgen.
Waar die twee stenen traptreden links op de vloer naast het monument voor waren, vroeg een man. Een trap die begon en na twee treden weer ophield, dat was vreemd.
Daar had het altaar gestaan toen de kerk nog rooms-katholiek was, vertelde Kas. En achter het altaar, op hoogte, bevond zich het sacramentshuis, de ruimte waarin de hostie werd bewaard. Er was een trap naar boven, maar die was na de reformatie samen met het altaar afgebroken. Alleen die onderste twee treden had men laten zitten.
‘Een belangrijke plek, het sacramentshuis,’ zei Kas.
‘Waarom?’ vroeg iemand.
‘Die plek was heilig, omdat de hostie er lag. Want de hostie, dat was natuurlijk het lichaam van Christus.’
Dat was natuurlijk het lichaam van Christus! De hostie in het sacramentshuis. Het was alsof er in mijn brein een tl-buis aanfloepte, waardoor alles wat ik dacht, helder en scherp te zien was: het sacramentshuis, dat was de plek waarnaar het raadsel van Anthony Wijborch verwees.
En daar liep het spoor dood. In eerste instantie bedacht ik dat als dit echt de juiste plek was, de zoektocht direct kon worden gestaakt. Het sacramentshuis was er niet meer. Maar de vraag waar de ‘eerste stap ernaartoe’ gezet moest worden, bleef onbeantwoord. Je kon er van verschillende kanten naartoe, en welke kant werd er bedoeld? Het was om gek van te worden. Toch had ik het gevoel dat ik dicht bij de oplossing was.