In de kerk was het druk, met allerlei mensen die zenuwachtig met de laatste voorbereidingen bezig waren. Microfoons moesten op de goede plek, en ze moesten het doen. De laatste versieringen werden aangebracht.
Ik was blij dat ik, toen ze me een keer hadden gevraagd om zitting te nemen in de activiteitencommissie, bedankt had voor de eer. Ik was nu eenmaal schoolmeester, was het argument. Gelukkig was ik, in de bedenktijd die ik had gevraagd, opeens géén schoolmeester meer. In plaats van te zeggen dat ik er geen zin in had, kon ik nu aanvoeren dat ik me vanwege mijn burn-out voor onbepaalde tijd gedeisd moest houden. Voorlopig geen verantwoordelijkheid dragen, wat toch al nooit mijn sterkste punt was geweest.
Ik laveerde langs diverse haastige mensen, en ging aan de overkant van de kerk het theehuis binnen.
Daar was het kerstmis zoals het hoorde te zijn. Aan de grote, ronde tafel, gedekt met kerstservetten, bordjes, mandarijntjes, schalen met kerstbrood en kaarsen, zaten de kinderen van de cantorij. Geen haast en geen hectiek. En buiten, achter de grote ramen was de pandhof, was alles wit. De heggetjes van de kruidentuin, de fontein met de schrijvende monnik, de reliëfs boven de zuilen van de omgang, alles was met sneeuw bedekt. Wit en grijs waren hier de kleuren. En nog steeds sneeuwde en sneeuwde het. Vrede op aarde, dat was wat het was.
Ik haalde de map waar mijn kerstverhaal in zat uit mijn tas, en begroette Mirjam.
‘Nu?’ vroeg ik.
Ze knikte, maar voor ik kon beginnen, zei Olivier, een klein jongetje, met steevast verward, lang haar vanachter zijn immer scheefstaande bril: ‘Vonden jullie het erg? Van die man?’
Ik keek hem verbaasd aan, en wist niet waar hij het over had.
‘Van die man?’ vroeg ik.
‘Die man, die dood was,’ zei hij. ‘In de kerk?’
Ik wist even niet wat ik ermee moest. Ik keek Mirjam aan, die ook zichtbaar verrast was.
‘Nu niet, Olivier,’ zei ze.
Maar ik keek naar het jochie, en ik zag dat het geen gewone nieuwsgierigheid was, en zeker geen zucht naar sensatie. De klap van Vincents dood was hard aangekomen, bij mij, en bij de andere zangers. Maar dat gold natuurlijk ook voor de kinderen. Helemaal niet bij stilgestaan. En dat voor een voormalig schoolmeester.
‘Ik wil er wel iets over zeggen,’ zei ik, en ik deed mijn map weer even dicht.
‘Want wij zijn toch ook de cantorij,’ zei Olivier. ‘Die man hoorde toch ook bij ons?’
Dat was zo.
Ik vertelde geen details over mijn vondst, maar wel over onze schrik en over ons verdriet. En ik merkte dat onze vragen hier ook leefden. Wie heeft het gedaan, en waarom?
‘We hebben er wel over gepraat,’ zei Mirjam later tegen mij, een beetje onzeker. ‘Ook met de vaders en moeders erbij.’
Maar misschien hadden Corné en zij, samen met de ouders, onterecht de verschrikking bij de kinderen vandaan willen houden. Onterecht, omdat ik nu merkte dat ze dat zelf niet wilden. Ze wilden erbij horen. Niet alleen Olivier, de anderen ook. Ik zag het aan de serieuze gezichtjes, en merkte het aan de vragen die ze stelden.
En zo ontspon zich een serieus en diepgaand gesprek. Over verlies, over pijn en verdriet, en over angst. De kerk was, hoewel dat niet voor altijd zou duren, niet meer die veilige, vertrouwde plek. En we praatten erover dat zingen kon helpen tegen angst en verdriet.
Buiten, terwijl het langzaam donkerder werd, sneeuwde het onafgebroken.
Maar toen moest het verhaal natuurlijk ook nog voorgelezen worden. Ik deed mijn map weer open, en begon.
Ze hingen aan mijn lippen, en we waren zo dicht bij elkaar als maar kon.
Het was het verhaal over een jongetje dat in het Spoorwegmuseum in slaap valt en droomt dat hij met de oudste stoomlocomotief, de Arend, uit rijden en zelfs uit vliegen gaat. Als hij een rondje om de Domtoren maakt, kijken de mensen op straat omhoog. ‘De Arend vliegt!’ roepen ze. En een oude man denkt terug aan vroeger, toen hij aan de hand van zijn vader bij het spoor stond als de stoomtreinen langskwamen.
En op dat punt, bijna aan het eind van het verhaal, brak ik. Ik kreeg de brok in mijn keel niet weg, ook niet na een poging om zo diep mogelijk adem te halen. Dat beeld, van dat jongetje met zijn vader, haakte aan alle emoties die in me zaten. Ik kon niet verder. De tranen kwamen onophoudelijk en ik kon het verhaal niet afmaken.
Mirjam nam de map van me over en las de laatste alinea’s. Toen bleef het stil.
De kinderen moesten de kerk in, voor een laatste repetitie, en ik bleef alleen achter. Ik zat aan tafel met mijn hoofd in mijn handen, en voelde alleen nog even een handje op mijn schouder.
Olivier.
Ik zat daar en ik huilde, voor het eerst sinds de dag dat ik Vincent vond, en ik wist wat het was om iemand voor altijd kwijt te zijn.
15
Januari en februari zijn niet mijn favoriete maanden van het jaar, en vooral dit jaar viel de treurige winter me zwaar. Ik werd chagrijnig van die koude, grijze dagen, en zou het liefst een winterslaap houden. Gezelligheid thuis was ook al niet iets waaraan ik me kon warmen, al deed ik er wel mijn best voor. Gordijnen dicht, muziek op de stereo-installatie, of aandacht voor mijn vriend, het televisietoestel. Maar wat ik ook deed, ik was alleen.