‘Zitten er dan ook boeddhisten in het koor?’
‘Dat was maar bij wijze van spreken.’
Hij keek een tijdje nadenkend naar een dienstrooster aan de muur. ‘Dat zingen,’ zei hij. ‘Wat doet dat met mensen?’
‘Veel,’ zei ik.
‘Hoe dan?’
‘Elk akkoord dat goed staat, geeft energie.’ Ik ging op mijn praatstoel zitten. ‘Net als elke beleving die gedeeld wordt. Al hangt het er natuurlijk van af om wat voor muziek het gaat.’
‘U bent koorzanger in hart en nieren?’
‘Voor mij is het het mooiste wat er is.’
‘U maakt me jaloers. Is dat bij instrumentalisten ook zo?’
‘Natuurlijk, maar wel anders dan bij zangers, denk ik. Zingen komt uit je lijf. Je bent zelf het instrument.’
‘Kun je daarbij ook spreken van een religieuze beleving?’
Dat was een vraag die mij ook wel eens bezighield. Muziek maken doet veel met mensen, en samen muziek maken zeker. Tja, wat was mijn religieuze beleving? De ruimte om me heen, de kleuren? De muziek, en het uitvoeren ervan? De adem die je ervoor nodig hebt? Het saamhorigheidsgevoel, lang leve Thérèse?
‘Het zou kunnen,’ zei ik.
‘En als dat zo is, speelt dat bij de een natuurlijk meer dan bij de ander,’ zei Posthumus.
‘Dat lijkt me logisch.’
‘Het zou zelfs kunnen dat iemand door het zingen in deze ruimte als vanzelf een spirituele richting opgaat, denkt u niet?’
‘Spiritualiteit is een nogal breed begrip.’
‘Ja ja, daar staat niet iedereen voor open. Bij de een stelt het niet veel voor, maar bij de ander kan het ver voeren. Tot iets sektarisch, misschien wel.’
Ik zat me net af te vragen wat hij zelf met spiritualiteit had, maar nu merkte ik dat het zijn speurzin was, die hem deze richting op gevoerd had. Dit was waar hij heen wilde: spiritualiteit, sekten en rituelen. Wie was er op het idee gekomen om Vincent op die manier neer te leggen en waarom, daar was hij naar op zoek. Ik had het kunnen weten.
‘Ik begrijp wat u bedoelt,’ zei ik. ‘Maar daar kan ik u niet mee helpen. Nee, echt,’ zei ik nogmaals, toen hij me weer eens met die zoekende blik aankeek. ‘En ik zou het fijn vinden als u mij niet meer gebruikte als katalysator in uw speurtocht binnen de cantorij. De zangers zijn mijn vrienden. De een wat meer dan de ander, maar toch. Ik heb geen zin om daar te gaan rondsnuffelen. En als iemand van hen het gedaan zou hebben, zou ik het niet willen weten.’
‘U belemmert op die manier wel het onderzoek,’ zei hij zuinig.
‘Ik belemmer helemaal niks. Ik ben alleen geen rechercheur, en ik wil het ook niet zijn.’
Dat klonk behoorlijk flink, al was het niet helemaal waar. Het beroep van rechercheur had ongetwijfeld zijn saaie en vervelende kanten, maar het speuren, in mijn geval naar de compositie van Sweelinck, begon ik leuk te vinden.
Hij keek me aan, en schudde licht zijn hoofd. ‘Jammer. Ik weet bijna zeker dat u me zou kunnen helpen.’
‘Misschien, maar niet op deze manier.’
Meer viel er niet te zeggen. Er kwam een agent in uniform de ruimte binnen, en de telefoon ging. Posthumus deelde mee dat we klaar waren en stortte zich op zijn bezigheden.
Ik ging naar huis.
14
De tijd wachtte nergens op. De dagen en de weken gingen voorbij, en alles werd weer zoals het was. Voor veel mensen in elk geval, en voor de cantorij ook. Natuurlijk bleef de gedachte aan Vincent om ons heen hangen, en nu en dan stak het onbegrip de kop weer op. Het wachten was op het wie en het waarom – als dat ooit al boven tafel zou komen – en omdat we weinig konden bijdragen aan het vinden van de antwoorden, richtten we onze aandacht op onze normale bezigheden. Er waren twee goede nieuwe tenoren bijgekomen, jonge en enthousiaste zangstudenten van het conservatorium, die de ontstane leegte opvulden.
We doken de drukke decembermaand in. Allereerst de advent, die we begonnen met muziek voor Maria, en dan bedoel ik uiteraard de moeder van Jezus. Terwijl we in een cirkel in de kooromgang stonden, zongen we het wonderschone Ave Maria van Guerrero. Bij uitstek muziek om weer rustig in het hoofd van te worden. Teder en sterk, een zuil van muziek.
Een andere zondag zongen we het Magnificat van Howells, wat me terugvoerde naar de kathedraal van Christ Church in Oxford, waar we dat een aantal jaren geleden in een Evensong zongen. Met Vincent erbij. De herinnering eraan deed pijn, maar ook goed.
Op de zondagen kwamen we, zoals altijd, tussen vijf voor negen en negen uur, van alle kanten aanlopen of -fietsen, zodat de Domkerk voor even het middelpunt van ons leven leek te zijn. En op die momenten was dat natuurlijk ook zo. Niet alles ging ten onder. Een tijdlang was de saamhorigheid groter dan ooit.
Maar op een avond kwam het voor het eerst tot een conflict. Bij de sopranen, zoals vaker in koren. In dit geval ging de onenigheid, die voornamelijk onderhuids woedde, over het verdelen van de solo’s. Alles ging terug naar hoe het was, en altijd was geweest.