Home>>read Moord in de Dom free online

Moord in de Dom(36)

By:Rom Molemaker


‘Als u denkt dat het zin heeft.’

‘Morgen?’ Hij liet er geen gras over groeien. ‘Uurtje of elf? Op bureau Paardenveld, als het u schikt.’

‘Goed.’ Ik knikte even en liet hem staan waar hij stond. Een eindje verderop zag ik zijn schaduw staan. Hij stond met zijn armen over elkaar tegen een boom geleund, en keek op zijn gemak naar de mensen die langs hem liepen. Niemand nam notie van hem. Niemand neemt notie van schaduwen.



‘Gaan we nog iets zingen?’ vroeg Thérèse, toen we bij elkaar zaten in het theehuis. ‘Samen?’

Bijna niemand voelde ervoor.

‘Even niet,’ zei Myrthe. ‘Het is wel genoeg geweest voor vandaag.’

Er was koffie en er waren broodjes. Geen cake, gelukkig. We waren samen, als cantorij, verder niemand. Gert en zijn moeder waren bij de familie.

We zaten daar en praatten, terwijl buiten de toeristen door de pandhof liepen, zoals altijd. We waren moe.

Toen we op het punt stonden om de zitting op te heffen, kwam Sander met een voorstel. Hij bracht het op een verlegen manier, die goed bij hem paste: een stille jongen met een carrière bij een ict-bedrijf, en gezegend met een mooie tenor.

‘Ik zag de moeder van Vincent bij het graf staan,’ zei hij. ‘Zij stond het dichtst bij hem, toch? Dichterbij dan wij. Maar ik bedacht dat we haar moesten laten weten hoe belangrijk Vincent voor ons was.’

Daar had nog niemand aan gedacht. We keken naar Sander en wachtten op zijn vervolg.

‘Iedereen heeft daar zijn eigen gedachten over, misschien,’ zei hij, terwijl hij met een gewoontegebaar zijn sluike, blonde haar van zijn voorhoofd veegde. ‘Als we dat nou allemaal eens opschrijven, dan maken we daar een mooie bundel van, die we aan haar geven.’

Het bekende A4’tjesmodel, gebruikt bij jubilea, bruiloften en tachtigste verjaardagen.

‘Mooi,’ zei Thérèse.

‘Allemaal?’ vroeg Maria.

We vielen stil. Het was een ongemakkelijke stilte, maar we hadden wel allemaal met haar te doen. Nu ze zich in zichzelf had opgesloten, van ons vandaan. Nu ze het stralende kwijt was. Nu ze niet was zoals we haar graag zagen.

‘Het is natuurlijk niet verplicht,’ zei Sander. ‘En het hoeft ook niet vandaag of morgen.’

‘Een goed plan,’ zei Corné. ‘Inleveren bij Sander.’ Ook hij was nogal zwijgzaam geweest, had zich alleen met de muziek beziggehouden, en liet zoals altijd niet veel van zijn emoties zien. ‘Zondag wil ik een kleine groep in de dienst,’ zei hij. ‘Agnes, Marie José, Sander, Reginald, en ik. Ik zoek iets vijfstemmigs. Ik stuur het wel op.’

Het was klaar. Vincent was er nog, maar hij was voorgoed weg, en op dat moment was het voor ons klaar, in praktische zin. We verlieten het theehuis en liepen de kerk door naar de uitgang aan de kant van de Domstraat. Boven, op het orgel, klonk een licht gestommel. Ik zag dat er licht brandde. Remmelt was daar, en bij de deur zag ik dat zijn knop naar links stond.

Remmelt Wijborch, dacht ik. En ook: het lichaam van Christus.



Mijn bezoek aan adjudant Posthumus, de volgende dag, leverde niets concreets op. Voor hem niet, en uiteraard voor mij ook niet, al werd het gaandeweg wel een interessant gesprek.

Ik vertelde hem niets over de geschiedenis met de brief van Anthony Wijborch. Niet nodig, hield ik mezelf voor.

Waar we het wel over hadden, wat Posthumus intrigeerde, en wat ik zelf ook nog steeds niet kon plaatsen, was de manier waarop Vincent op de zerk van Otto Bloys van Treslong was neergelegd.

‘Daar moet je toch een beetje een aparte voor zijn,’ zei hij. ‘In elk geval iemand die belang hecht aan rituelen.’

‘Ik heb er niets mee,’ zei ik.

Hij glimlachte. ‘Nee, dat dacht ik al. Maar ja, u hebt het ook niet gedaan, toch?’

‘Als u dat maar weet.’

De toon van onze gesprekken werd meer ontspannen, als tussen mensen die wisten wat ze aan elkaar hadden. Ik begon hem minder bedreigend te vinden, al zei mijn ingebakken achterdocht dat dat zijn wapen zou kunnen zijn: zorgen dat de verdachte zich op zijn gemak voelt, en dan toeslaan. Bij mij viel er niet toe te slaan, maar ik wist nog steeds niet zeker of hij daarvan overtuigd was.

‘Bent u allemaal lid van de kerk?’ vroeg hij. ‘Iedereen in het koor, bedoel ik?’

‘Hoezo?’ Ik keek hem verbaasd aan. ‘Is dat belangrijk?’

‘Wat zou het toch fijn zijn als u eens direct antwoord gaf op mijn vragen,’ zei hij. ‘Misschien is het belangrijk, ja.’

‘Oké.’ Ik knikte. ‘Sorry. Nee, we zijn niet allemaal lid van de kerk. Van deze kerk bedoel ik dan.’

‘Dus niet allemaal protestants?’

‘Dat speelt bij ons niet. Katholiek, protestant, boeddhist, humanist, het gaat ons om het zingen.’