‘Wacht,’ zei ik tegen Gert, toen hij een doos met enveloppen naar zich toe trok. Ik pakte mijn portemonnee en haalde het briefje met raadsels tevoorschijn. ‘Dit zat tussen de muziek van Vincent. Raadsels. Weet jij misschien wat hij hiermee bedoelde?’
Gert pakte het briefje met een uitdrukkingsloos gezicht aan, maar ik zag zijn lippen even verstrakken toen hij het handschrift van zijn broer herkende. Voor het bovenste raadsel had hij niet veel tijd nodig.
‘Interval,’ zei hij. ‘De muzikale afstand tussen struikelen en neerkomen, interval.’
‘Leuk,’ zei Sjoerd.
Gert staarde een tijdje met gefronste wenkbrauwen naar het briefje. ‘Die onderste snap ik niet,’ zei hij. ‘Waar heeft hij dat nou vandaan, het lichaam van Christus?’
‘Geef eens,’ zei Sjoerd geïnteresseerd. Gert stak hem het briefje toe. Sjoerd keek er kort naar en knikte, als iemand die wist hoe het zat.
‘Dit heeft Vincent niet bedacht,’ zei hij. ‘Dit raadsel komt van Wijborch.’
‘Remmelt Wijborch?’ vroeg ik verbaasd.
‘Nee.’ Sjoerd schudde zijn hoofd. ‘Anthony Wijborch. Domorganist in de zeventiende eeuw.’
11
Gert had natuurlijk geen flauw idee waar Sjoerd het over had, maar ik veerde op.
‘Komt dat nou uit die brief?’ vroeg ik.
Sjoerd knikte.
‘Brief?’ Gert was nu het spoor helemaal bijster.
Sjoerd wachtte even. Hij aarzelde of hij zijn verhaal zou prijsgeven of niet. Toen knikte hij weer.
‘Het betreft een brief uit het familiebezit van de Wijborchs,’ zei hij. ‘Een brief met een verhaal.’
Dat wist ik dus al, maar vanaf dit moment was het verhaal voor mij net zo nieuw als voor Gert.
‘Het gaat om een ontmoeting van Anthony Wijborch met Sweelinck,’ zei Sjoerd. ‘Tijdgenoten die in hetzelfde jaar zijn overleden.’
‘Dus ze kenden elkaar?’ vroeg ik.
‘Niet echt goed, vermoed ik,’ zei Sjoerd. ‘Daar is niets over bekend, tenminste. Maar over die ene ontmoeting gaat dus die brief.’
‘Was dat hier, in Utrecht?’ In gedachten zag ik Jan Pieterszoon Sweelinck, met zijn parmantige sikje en zijn keurig gesteven kraag, door de Domkerk wandelen en de zuilen aanraken. Net als ik. Ik zag hoe hij naar de gewelven keek en naar het spel van licht en schaduw, op het moment dat het zonlicht door de ramen viel. Maar toen was de Domkerk anders, groter, met een middenschip tot aan de toren.
‘Nee, het was in Amsterdam. Van een bezoek van Sweelinck aan Wijborch is niets bekend. Sweelinck was niet zo’n reiziger.’
‘O nee? Ik dacht dat hij heel veel leerlingen had, in het buitenland. Duitsland en zo.’
‘Dat klopt. Maar die kwamen allemaal naar hem toe. Ze reisden af naar Amsterdam om les van hem te krijgen.’
‘Die Sweelinck, toe maar.’
‘Het stadsbestuur van Amsterdam gaf hem ook geen toestemming voor een lang verblijf buiten de stad. Hij moest regelmatig het orgel bespelen voor de bezoekers van de Nieuwe Kerk, daarom kon hij helemaal niet voor lange tijd weg. Korte reizen waren wel mogelijk. Hij bezocht bijvoorbeeld vaak de Muiderkring, en waarschijnlijk gaf hij les aan de dochters Van Hooft. En hij speelde daar natuurlijk…’
‘Wacht.’ Gert viel hem in de rede. ‘Laat dat maar zitten. Wat is er met die brief?’
Sjoerd stopte, een tikje beledigd omdat zijn college werd onderbroken. ‘Ik heb er een kopie van,’ zei hij. ‘Ik haal hem even.’ Hij ging de kamer uit en ik hoorde hem de trap afgaan.
‘Wat is dat voor geheimzinnigs?’ Gert keek me vragend aan. ‘En wat heeft dat hiermee te maken?’ Hij keek naar het briefje in zijn hand, en Vincent stond weer even in de kamer. Zijn schaduw streek over de raadselachtige woorden op het stukje papier.
‘Ik ken die brief ook niet,’ zei ik. ‘Ik weet alleen dat hij bestaat. En nu dus ook dat dat raadsel van Vincent erin staat.’
Gert schudde zijn hoofd, zijn blik dwaalde af naar het raam, naar iets in de verte. Bij hem ging het licht nog aan en uit, in een onvoorspelbare frequentie.
Het bleef stil, tot ik de voetstappen van Sjoerd hoorde, op de trap. Hij kwam de kamer weer in.
‘Alsjeblieft,’ zei hij, terwijl hij twee A4’tjes op tafel legde. ‘Kijk maar eens wat jullie hiervan vinden.’
Gert bewoog zich niet, en ik haalde de vellen naar me toe. Het waren kopieën van een brief, of brieven, met rafeltjes aan de randen, geschreven in het Nederlands van een paar honderd jaar geleden. Het zag er oud uit.
‘Dat is nog behoorlijk goed te lezen,’ zei ik. ‘Voor zo’n oud document.’
‘Ze maakten toen papier van vodden,’ zei Sjoerd. ‘Het is veel beter tegen de tijd bestand dan het papier van nu.’