Er waren momenten dat wij van de cantorij ons allemaal vrienden noemden. Vandaag was zo’n dag.
Vincent.
Zijn vrolijke lach en zijn hoge, lichte stem, en alle geluk van de wereld. Alles had hem tot nu toe meegezeten. Zondagskind met een hele rits vrienden. Maar, zo was gebleken, met minstens één vijand, en ik kon niet bedenken wie dat kon zijn. Het raadsel bleef onopgelost.
Ik dacht opeens aan het briefje dat tussen zijn muziek had gezeten, met de twee raadsels erop. Ik haalde mijn portemonnee tevoorschijn en schoof een paar bankjes op, waar een lantaarnpaal stond. Ik vouwde het briefje open en las weer wat hij had opgeschreven. Ik zag nu dat het een boodschappenlijstje was, met melk, muesli, brood en stroopwafels erop. Met bovenaan ‘Muzikale afstand tussen struikelen en neerkomen’, en ergens aan de zijkant ‘Eerste stap naar het lichaam van Christus’.
Ik ben niet goed in raadsels. Een kruiswoordpuzzel wil nog wel eens lukken, maar cryptogrammen bijvoorbeeld gaan me boven mijn pet. En hoe ik ook nadacht, voor deze twee raadsels kon ik geen oplossing verzinnen.
Ik zag een bus voorbijkomen, fietsers en auto’s. Het leven hernám zijn loop niet; het leven was doorgegaan zonder te stoppen. Aan de overkant van het water waren allemaal mensen die niets van Vincent wisten, en hier op het bankje zat ik, met een briefje en een hoofd vol raadsels.
Het eerste raadsel leek me het meest toegankelijk, omdat het over muziek ging. De oplossing, al kon ik er nog niet opkomen, kon niet ver weg zijn.
Het zinnetje over het lichaam van Christus was cryptischer. Ik dacht aan een crucifix, of misschien een schilderij waarop Christus stond afgebeeld.
Een graf misschien? Het lichaam van Christus is volgens het Bijbelverhaal in geen graf meer te vinden. Christus is opgevaren ten hemel, zittend aan de rechterhand Gods, zoals elke zondag in de kerk wordt beleden.
De eerste stap naar de hemel dan misschien. Dan moest je eerst dood. De moord op Vincent was de eerste stap naar… Ik schudde mijn hoofd. Het sloeg nergens op, zeker niet als Vincent het raadsel zelf had bedacht.
Ik staarde naar het briefje in mijn hand en stond op. Ik ging niet naar huis, maar naar Gert. Kijken hoe het met hem ging. Mogelijk wist hij wat er met de raadsels werd bedoeld. Een beetje puzzelen gaf misschien wat afleiding. Ik schoof het briefje weer in het vakje van mijn portemonnee en liep terug naar mijn fiets.
Op weg terug, langs de Oudegracht, zag ik aan de overkant opeens Julia de andere kant op fietsen. Ze was alleen. Geen Maria. Ik liet mijn fietsbel rinkelen, maar ze ving het niet op. Ik overwoog even om haar achterna te rijden om haar te vragen hoe het met Maria was. En omdat ik het leuk vond om achter Julia aan te fietsen, natuurlijk.
Toch maar niet. Ik ging rechtsaf de Vrouwjuttenstraat in, stak de Lange Nieuwstraat over en reed door naar de Nieuwegracht.
Ik belde bij Gert aan, die thuis bleek te zijn. Zijn moeder was er niet, maar hij was niet alleen. Sjoerd zat bij hem.
‘Hoe gaat het?’ vroeg ik aan Gert.
Hij haalde zijn schouders op en zei dat het allemaal klote was.
‘Eet je wel goed?’
‘Ja.’ Er kwam een mat grijnsje tevoorschijn. ‘Moet van mijn moeder. Heeft ze gezegd.’
‘Waar is ze?’
‘Terug naar huis. We hebben gehoord dat Vincent… dat het lichaam van Vincent is vrijgegeven, en ze haalt kleren. Voor haarzelf.’
‘Wanneer is de begrafenis?’
‘Donderdag.’
Hij was onrustig. Niet de vrolijke onrust van de koperblazer, maar zoekerig. Hij bleef niet lang stilzitten. Liep steeds heen en weer om doelloze dingen te doen, zoals het verschuiven van een boek of een stapeltje papier.
Sjoerd stond op. ‘Wil je koffie?’ vroeg hij aan mij. ‘Biertje misschien?’
‘Doe maar een biertje.’ Ik had de helft van mijn laatste Amsterdammertje bij Broers laten staan en ik had nog steeds een droge keel.
‘Haal ik even.’ Gert had het kennelijk niet in huis, en Sjoerd verdween naar zijn kamer.
‘Ik moet nog een hoop doen,’ zei Gert. ‘Ik weet gewoon niet waar ik moet beginnen.’
‘Je hoeft het niet allemaal alleen te doen,’ zei ik. ‘Laat de uitvaartdienst maar aan ons over.’
‘Ik heb het al met Corné besproken.’ Hij knikte. ‘En ik heb enveloppen voor de kaarten. Sjoerd heeft aangeboden om te helpen met schrijven.’
‘Ik zou wel willen helpen,’ zei ik. ‘Maar mijn handschrift is waardeloos. Kan ik iets anders doen?’
‘Postzegels plakken? Verder zou ik het niet weten.’
Sjoerd kwam terug met een sixpack Heineken.
‘De flesjes zijn op,’ zei hij. ‘Maar bier is bier, zeg ik altijd.’
Er kon van alles gebeuren, goed of slecht, de stad kon instorten, maar bier bleef bier. Voor Sjoerd een hele geruststelling.