‘Dat weet ik al,’ zei DeBildt onverstoorbaar. ‘Ene Bloem.’
‘Die is er vandaag ook,’ zei ik.
‘Ah.’ Posthumus knikte naar zijn collega. ‘Als jij die nou eens voor me gaat opsnorren,’ zei hij.
‘Natuurlijk, meneer Posthumus.’ DeBildt draaide zich weer om en liep, met zijn handen in zijn zakken, in de richting van de balie.
‘Daar heb je wat aan, aan die man,’ zei Posthumus met een serieus gezicht. ‘Begrijpt meteen wat je bedoelt.’
Ik knikte. Ik had allang door dat hoofdagent DeBildt niet zo suffig was als hij deed voorkomen. En ook de veronderstelde hiërarchische kloof zou wel eens kleiner kunnen zijn dan het leek.
Boven ons hoorde ik het geklik van een paar registers die werden opengetrokken, en even later vulde orgelmuziek de ruimte. Posthumus hield zijn hoofd schuin en luisterde aandachtig.
‘Mozart,’ zei hij na een tijdje.
‘U hebt er verstand van.’ Ik zei het, zonder nadenken, een tikje spottend.
‘Nou, verstand,’ zei hij bescheiden. ‘Ik heb thuis wat orgelmuziek in de kast staan, en ik luister er graag naar.’
‘Speelt u ook?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Geen geduld,’ zei hij. ‘En geen orgel natuurlijk. Je moet er trouwens als kind mee beginnen, anders haal je het nooit meer in.’
De registratie veranderde en er klonk plotseling een draaiorgelwijsje.
‘Erg leuk.’ Hij draaide zich weer naar me toe. ‘Toch wel jammer, dat u gisteren niet even rondgekeken hebt voor u naar boven ging.’
Ik zei niets.
‘Dan had u de moordenaar misschien wel gezien. Maar ja, dat is niet gebeurd. Eigenlijk is alleen van het slachtoffer en u bekend dat u er nog was.’
‘Gaan we nou van voren af aan beginnen?’ zei ik stekelig. ‘U verdenkt mij?’
Hij zette zijn tanden in zijn onderlip.
‘Nou ja, dat kan natuurlijk niet,’ zei hij toen. ‘U was op het dak, zegt u zelf.’
Ik zuchtte geërgerd. Dit was een belachelijk, zuigend gesprek. Gelukkig kwam DeBildt weer naar ons toe, op zijn dooie gemak.
‘Die koster,’ zei hij. ‘Die Bloem, heeft afgesloten. Hij had haast omdat hij een trein moest halen. Heeft iedereen eruit gejast, zoals hij dat zelf noemt. Alleen u’ – hij keek naar mij – ‘was er nog, zei hij. Hij kon u niet vinden, maar hij rekende erop dat u het alarm wel aan zou zetten.’
‘Met hem ga ik zelf ook maar even praten,’ zei Posthumus.
‘Zei hij nog waar hij heen moest, met de trein?’
‘Een concert, in Enschede.’
‘Dat is een eind weg.’ Hij luisterde weer naar het orgel. ‘Andante,’ zei hij. ‘Mooi, hoor.’
‘Als u verder niets hebt, wil ik graag weer door,’ zei ik. ‘Ik moet nog het een en ander opruimen en opzoeken.’
‘Ga uw gang.’ Hij maakte een weids gebaar. ‘Ik weet u wel te vinden als ik u nodig heb.’
Daar twijfelde ik geen moment aan.
7
Zoals op elke maandagavond, dus ook deze, de dag na de moord, was er koorrepetitie. Of er veel van zingen terecht zou komen wist ik niet, maar het was goed dat we allemaal bij elkaar zouden zijn.
De Domcantorij was anders dan de meeste andere koren. Niet omdat de leden zo bijzonder waren, maar omdat er vaak en zoveel gezongen werd. Omdat het leek dat het nooit zou ophouden te bestaan.
Die zekerheid lag nu in stukken. De cantorij was beschadigd. Er was een gat geslagen. We zouden elkaar nodig hebben om het te dichten. Of op zijn minst dicht te laten groeien.
Ik was zoals gebruikelijk ruim op tijd aanwezig om de nieuwe muziekstukken klaar te leggen, en behalve Corné Bregdaal was er nog niemand. Hij zat met zijn kalende hoofd met de artistiek bedoelde krullen net boven zijn nek, over een papier op de tafel gebogen. Ik had hem ’s middags al even gesproken, voordat hij naar Gert was gegaan om met hem en zijn moeder te overleggen wat we zouden doen tijdens de uitvaartdienst, al was nog niet duidelijk wanneer die zou plaatsvinden. Het lichaam was vanwege het onderzoek nog niet vrijgegeven.
‘Schütz,’ had Gert tegen Corné gezegd. ‘Delen uit de Exequien.’
De Musikalische Exequien van Heinrich Schütz vormen een uitvaartmis in het Duits, een repertoirestuk van de cantorij. Solostemmen, afgewisseld door koralen voor vierstemmig koor.
‘Had Vincent zelf een lijstje?’ vroeg ik. Verschillende cantorijleden hadden ooit, toen we het daar eens over hadden, een voorkeur opgegeven. De meesten waren jong en gezond. Het was meer een aardigheid, omdat iedereen ervan uitging dat het nog lang niet aan de orde was. Ikzelf, wel tamelijk gezond maar niet meer erg jong, had Arvo Pärt op de lijst gezet: I Am the True Vine, al sloot ik niet uit dat ik die keuze nog zou wijzigen. Mijn voorkeur kon natuurlijk altijd nog veranderen.