Home>>read Moord in de Dom free online

Moord in de Dom(13)

By:Rom Molemaker


‘Ze moeten hem vinden,’ zei ze. ‘De dader. Hij moet gestraft worden. Hij heeft mijn jongen doodgemaakt.’ In haar stem klonk toonloze onverzettelijkheid.

Gert kwam naar ons toe. Hij had een stapeltje papieren bij zich.

‘We zijn op zijn kamer geweest,’ zei hij. ‘Ik heb zijn muziek meegenomen.’

Het afscheid nemen was begonnen. Ik pakte het stapeltje van hem aan. Vincent had nummer 27 gehad.

Gert nam zijn moeder bij de hand. ‘We moeten gaan,’ zei hij.

Ze knikte, en ze liepen naar de uitgang. Ze klampten zich aan elkaar vast. Van achterop gezien zou het een verliefd stelletje kunnen zijn dat even de stilte van de Domkerk had opgezocht.

Ik ging weer op dezelfde plek zitten, met de muziek van Vincent in mijn handen. Aan de overkant was Kas met zijn schare op weg naar de straalkapellen. Raymond Bloem kwam met twee stoelen langs me heen lopen. Ik keek naar hem, maar zijn blik was op de grond gericht, en hij schuifelde snel voorbij.

Ik ritste met mijn duim langs het stapeltje muziekpapier, en zag de namen van diverse componisten langskomen. Het inleveren van muziek na afloop van een concert of een kerkdienst lijkt een vanzelfsprekende en eenvoudige handeling, vooral als daar een speciale tafel voor is neergezet. Maar in de praktijk bleek dat niet zo te zijn. Sommige zangers stopten alles weer in hun tas, nog vol van het concert dat ze net achter de rug hadden, en met de adrenaline nog in hun bloed. Thuis kwam het dan tevoorschijn, en daar legden ze het weg. Ze waren echt van plan om het weer mee te nemen, maar ja, daar kwam het dan weer niet van. Na lang aandringen kwam er zo nu en dan wel weer een stapeltje terug. En ik maar weer opruimen. Maar goed, alles stond sinds ik het beheer had, feilloos op alfabetische volgorde, en sommige enveloppen begonnen oude bekenden te worden.

In het stapeltje van Vincent vond ik Allegri en Gesualdo, van een paar weken terug, en een motet van Tallis, van de dag ervoor.

Ongelooflijk. Gisteren had hij ’s morgens nog meegezongen. We hadden in een rode halve cirkel op het hoogkoor gezeten, als een dankzij het vele zingen onverbrekelijke eenheid. In één vlaag van dodelijk geweld was alles overhoop gegooid. Gisteren was nog zo dichtbij dat ik Vincent bijna kon aanraken.

Maar dat leek maar zo. Tijd gaat nooit linksom.

Brahms zat er ook nog bij, Ach, arme Welt en onder aan de stapel Marcel Duprés De profundis. Uit de diepte, heel toepasselijk.

Werktuiglijk bladerde ik het stuk door, en toen ik bij de laatste bladzijden was gekomen, viel er een los blaadje uit. Ik bukte me en raapte het op. Het zag eruit als een kladblaadje, met losse aantekeningen en krabbeltjes. Bovenaan stond: ‘Muzikale afstand tussen struikelen en neerkomen’, met drie uitroeptekens erachter. Het leek me een zin voor een cryptogram, naast het zingen een van de passies van Vincent. Ik dacht over de oplossing na, toen ik rechts onderaan nog een zinnetje zag staan: ‘De eerste stap naar het lichaam van Christus.’

Raadsels, dat was typisch Vincent. Hij loste ze op en hij bedacht ze. Ik staarde naar het zinnetje, maar de diepere betekenis ontging me. Ik kon er geen touw aan vastknopen, maar in een opwelling vouwde ik het briefje op en schoof het in een vakje van mijn portemonnee.

Terug in de sacristie zocht ik in de kaartenbak naar de namen van de componisten en de titels van de muziekstukken die ik nog steeds in mijn hand had, om de locatie van de desbetreffende enveloppen te vinden. Boven, beneden, of in de balgenkamer. Van sommige wist ik het wel, maar niet van allemaal.

De deur ging open en Johan de Vlieger stak zijn hoofd om de hoek.

‘Die meneer is hier voor je,’ zei hij. Het hoofd verdween weer.





6

Voor de deur van de sacristie stond Posthumus te wachten.

Hij stond met zijn rug naar me toe, en naast hem op de grond stond een koffertje. Een laptop misschien. Onveranderd gekleed in leren jack en spijkerbroek en met zijn handen in zijn zakken, keek hij schuin omhoog naar de twee kalkstenen gedenkplaten die in de kapel van Sierck aan de muur zijn bevestigd. Je zou hem kunnen houden voor een iets oudere student, of een jonge intellectueel, een geschiedenisstudent.

Met een kuchje ging ik naast hem staan. Zijn blonde, sluike haar hing aan één kant half over zijn oog en hij streek het met zijn hand opzij toen hij zich omdraaide om me aan te kijken.

‘Moeilijk te lezen wat daar staat,’ zei hij. ‘Wat zijn het?’

‘Epitafen,’ zei ik. ‘Grafmonumenten.’

‘Aan de muur?’

‘De graven zijn geruimd.’

‘Belangrijke figuren, vast en zeker.’ Hij peuterde met de nagel van zijn wijsvinger tussen zijn tanden.

‘Van Cuijk,’ zei ik. ‘Valerius, en zijn neef Johannes. Het waren kanunniken.’

‘Priesters?’

‘Niet helemaal. Kerkbestuurders is een betere omschrijving.’