Om ongeveer tien uur ging de bel. Gert stond op. Ik hoorde zijn voetstappen op de trap. Ik hoorde de deur naar de onderste trap, die openging. Piepende scharnieren, daarna niets meer.
Het duurde nogal een tijd. Ik had mijn jas al aangetrokken en keek naar buiten. Ergens in de stad was de moordenaar van Vincent Brinkhof. Misschien een onbekende, maar misschien ook niet. Had hij een voldaan gevoel? Of was hij razend geweest, en kwam na de woede nu de angst? Was het trouwens wel een man? Wat kon de reden zijn geweest?
Alles heeft zijn reden.
Ik hoorde weer het piepen van de deur en daarna voetstappen op de trap. Ik weet niet of Gerts moeder zich realiseerde wie ik was, maar toen ik naar haar toe stapte om haar een hand te geven, leunde ze tegen me aan, en ik sloeg een arm om haar schouders. Zo stonden we daar een tijdje zonder iets te zeggen, terwijl Gert in de deuropening stond te wachten. Ze deed een stap terug en keek me aan. Ik zei niets, ik keek alleen maar terug. Toen knikte ze even en ging op de bank zitten.
‘Dan ga ik maar,’ zei ik.
‘Bedankt.’
‘Ik bel je wel.’
Ik knikte naar de vriendin van Gerts moeder, die zich op de achtergrond had gehouden, sloot de deur achter me en ging naar beneden. De gang was leeg. Vanachter de deur van Sjoerds kamer klonken bastonen van een heel ander type muziek dan Mozart. Ik keek een tijdje naar de dichte deur en klopte toen aan.
Sjoerd, lang en mager, zijn lange haar in een staart gebonden, deed open. Zeker geen jongen die tobde met obesitas. Zijn blote voeten staken in slippers onder een vale spijkerbroek, en verder droeg hij een T-shirt met daarop het logo van de Olympische Spelen van 2004 in Athene.
‘Ha, Peter.’
‘Sjoerd.’
‘Kom erin.’
‘Even maar.’
Ik liep langs hem heen en stapte de totale chaos binnen. De grote kamer was volgebouwd met tweedehands meubelen in de meest uiteenlopende stijlen. Van die meubelen waarmee je studenten met een bakfiets door de stad ziet rijden. Niet dat er veel van te zien was, want ze waren grotendeels bedekt met kleren, boeken, kranten en tijdschriften. Alleen de stereotoren in de hoek en de computer op de tafel waren bereikbaar. Zoals bij zoveel mensen van zijn leeftijd draaide het leven om stereo-surround, geavanceerde games en informatie.
‘Biertje?’
En om bier, natuurlijk.
Hij draaide aan de knop van zijn versterker en de muziek werd behang. Vervolgens schoof hij een stapel mappen van een stoel en keek naar de verbijsterde blik waarmee ik zijn inventaris in me opnam.
‘Ik wilde net opruimen.’ Hij lachte.
‘Ik wil even iets uitleggen,’ zei ik. ‘Over Gert.’
‘Is hij veilig in zijn bed beland?’ Hij lachte. Van ergens achter een stoel toverde hij twee flesjes bier tevoorschijn, en met zijn andere hand pakte hij een opener uit een geheime bergplaats, die hij alleen wist. Alles in één vloeiende beweging. Ik pakte het flesje aan, ik wist dat ik niet op een glas hoefde te wachten. Sjoerd proostte en klokte rap de helft van zijn flesje naar binnen.
‘Ik kan me voorstellen dat het er zo uitzag,’ zei ik. ‘Dat hij dronken was.’
‘Was hij dat niet dan?’
‘Zijn sleutels waren gevallen en hij gleed uit.’
‘Nou ja,’ zei hij, op een toon die aangaf dat dat toch aardig in het beeld paste, alsof hij zijn vergissing wilde verdedigen.
‘We kwamen uit de Domkerk.’
Hij keek me afwachtend aan en ging boven op een stapel kranten op een stoel zitten.
‘Het gaat om Vincent.’
‘Wat is er met Vincent?’
‘Hij is dood.’ Het was een botte, maar duidelijke mededeling.
Ik zag hem letterlijk wit wegtrekken. Ze kenden elkaar tamelijk goed, Vincent en hij. Zijn ogen gingen een stuk verder open. Zijn bierflesje, dat net weer halverwege zijn mond was, maakte pas op de plaats.
‘Hij is vermoord,’ zei ik.
‘Dzjéézus.’ De verbijstering kwam uit zijn tenen. Toen wendde hij zich af en staarde naar de slordig dichtgeschoven gordijnen. ‘En ik maar denken dat hij dronken was, Gert.’
Ik zei: ‘Ik dacht, ik zeg het maar even.’
‘Maar je zei net dat jullie net uit de Domkerk kwamen.’
‘Ja, daar is het gebeurd.’
‘Dzjéézus!’
‘Jij kende hem beter dan ik,’ zei ik. ‘Toch?’
‘Ja.’ Hij staarde voor zich uit. ‘Vrienden,’ zei hij. ‘Geen hartsvrienden, maar vrienden. Het volgen van dezelfde studie schept een band.’ Hij dacht ergens ernstig over na, dat kon ik zien.
‘Had hij vijanden?’
‘Vincent? Vijanden?’ Hij schudde zijn hoofd, maar ik zag hem heel even aarzelen. Alsof hem iets te binnen schoot waar hij niet goed raad mee wist. Hij keek uit het raam. ‘Verdomme, Vincent,’ hoorde ik hem mompelen. Hij stond met zijn rug naar me toe en had zijn schouders een stukje opgetrokken. Hij zag er eerder geschokt dan droevig uit. Het geluid uit de boxen draaide rond zonder dat ik er iets zinnigs van kon maken. Sjoerd had een brede muzikale belangstelling. Van muziek uit de vroege middeleeuwen tot en met de meest duistere stromingen in de hedendaagse popmuziek. Wat hij nu op had staan was behoorlijk grimmig.