Cutters uiterlijk was tijdens die maanden in Manhattan zo mogelijk nog aantrekkelijker, het contrast tussen zijn blonde verschijning en zijn hautain, doelbewust optreden nog sterker geworden. Hij leek ouder dan zijn vierentwintig jaar, en gevaarlijker, mysterieus gevaarlijk, maar des te verleidelijker door zijn wellevendheid en de verrassende warme, zelden doorbrekende glimlach die zijn gelaatsuitdrukking volkomen veranderde en de ongenaakbare man opeens menselijk maakte. Hij was van goede familie, hij begon alom het respect te winnen van de oudere mannen in het bankwezen, maar was, zoals de vrouwen van San Francisco constateerden, blijkbaar niet trouwlustig. Geen van de vrouwen die over hem praatten, kon echter vermoeden dat het een weloverwogen tactiek van hem was om elke relatie met een van de elegante ongehuwde meisjes uit hun kring uit de weg te gaan, want wat voor moeilijkheden zou Lily niet veroorzaken als haar een van zijn romances ter ore kwam?
Cutter had zijn hart gepantserd tegen alle mooie meisjes op wie hij mogelijk verliefd zou kunnen worden. Maar, hoewel hij zijn gevoelens beheerste op een manier die vrijwel geen enkele man kan opbrengen, was hij niet in staat zijn brandende, dierlijke behoefte aan seks te bedwingen. Hij moest vrouwen hebben, hij moest ze vaak hebben, en nu, na Lily, kon hij ze alleen nog maar in riskante situaties hebben. Hij voelde niets voor de betrekkelijk gemakkelijke verovering van vrouwen die op zijn kantoor werkten of van vrouwen die hij in bars kon oppikken. Zijn nuchter verstand zei hem dat zich in zijn eigen kring legio vrouwen bewogen die net zo rusteloos waren als hij en die werden verteerd door dezelfde heftige begeerte als hij. Die vrouwen zou hij naar believen kunnen bezitten. Maar hij vond hen alleen de moeite waard als ze te veel te verliezen hadden om een bedreiging voor zijn sociale positie te kunnen vormen. Hij maakte nooit werk van een vrouw die eisen kon gaan stellen of hem zou kunnen benadelen en als hij bij een vrouw ook maar een zweem van Lily's roekeloze maling-aan-alles-opvattingen vermoedde, bleef hij op veilige afstand. En er waren zoveel anderen! Voor een man die zijn ogen de kost gaf, een man die omringd was door echtparen, lagen de veroveringen voor het grijpen. Heimelijke, snelle veroveringen zonder plichtplegingen, veroveringen die een soort wederzijds herkennen van ongecompliceerde begeerte waren. Cutter was een buitengewoon gewiekste minnaar, hij wist hoe hij de omstandigheden moest benutten, hoe hij de meest onverwachte gelegenheid moest aangrijpen, hoe hij de vrouw eruit moest pikken die net zoveel risico's wilde nemen als hij en net zó geil was als hij. Hij kon met één oogopslag een gewone flirt onderscheiden van een hitsige vrouw en onopvallend zijn slag slaan. Cutters reputatie van de moeilijkst te vangen vrijgezel van de stad groeide met elk jaar dat verstreek. Hij ging bijna iedere avond uit: bij Ernie wisten de gebroeders Gatti dat hij zijn maaltijd bij voorkeur met krab begon; bij Kan kwam Johnny Kan persoonlijk aan de telefoon als Cutter een tafel reserveerde; bij Trader Vic kreeg hij altijd een tafel in de 'Captain's Cabin'. Maar gewoonlijk werd hij bij zijn vrienden thuis uitgenodigd, niet in restaurants.
Cutter wist dat de snelste weg naar volledige sociale aanvaarding in San Francisco via de muziek ging. Hij woonde altijd twintig van de zesentwintig avondvoorstellingen van het seizoen bij en hij ging zowel op de 'chique' als op de 'luister'-avonden naar de concerten van het symfonieorkest. Na een paar jaar reeds werd hij gevraagd voor de Bohemian Club, een instelling die in 1872 was gesticht ter bevordering van de schone kunsten, die omstreeks 1900 het exclusieve centrum van machtige mannen - alleen mannen - was geworden, en die de belangrijkste mannen van Amerika inviteerde voor een jaarlijks kamp op de Russian River.
Het duurde niet lang of Cutter kende alle leidende figuren uit het bankwezen, zoals Richard P. Cooley, president-directeur van de Wells Fargo Bank, George Christopher, president van de raad van bestuur van de Commenwealth National Bank, en Rudolph A. Petersen, president-directeur van de Bank of America. Hij zorgde er echter wel voor zijn Newyorkse contacten eveneens aan te houden. Zijn verblijf in Manhattan had hem de glans verleend die te vergelijken is met een jaar op de beste kostschool in Zwitserland voor een debutante uit een middelgrote Amerikaanse stad. Hij had er niets geleerd dat werkelijk van waarde was, maar hij was even ondergedompeld geweest in de oceaan van het grote Amerikaanse geldwezen. Na zijn terugkeer was Cutter weer in dienst getreden bij zijn vroegere firma, Booker, Smity en Jameston, maar hij ging al spoedig over naar een andere, grotere bank. Omstreeks zijn dertigste had hij zich zo ver opgewerkt dat hij als jongste vennoot werd opgenomen in de firma Alexander & Alexander, een van de invloedrijkste van de stad. Het hoofd van Cutters nieuwe firma, James Alexander, was een Sanfranciscaan van de vijfde generatie. Hij had net niet te veel koninklijk bloed in de aderen om een goed staatsburger van een republiek te kunnen zijn en hij was zeer met Cutter ingenomen. Hij inviteerde hem voor partijtjes golf op de Hillborough Country Club; hij inviteerde hem voor jachtpartijen; hij nam hem mee op zijn zeewaardig jacht en hij droeg hem voor als lid van zijn club, de union League op Nob Hill, want James Alexander was, net als de heer Bennett in Trots en vooroordeel, een man met huwbare dochters. Geen vijf, waarvoor hij de Voorzienigheid vaak dankte, maar twee, van wie de oudste, Candice, zoals hij tot zijn spijt moest erkennen, niet bepaald een schoonheid was.