'Vanwaar die haast, O'Casey?' vroeg een collega, terwijl hij hem bij de arm greep.
'Niks haast,' O'Casey trok zijn arm los, 'maar dit vrouwtje is toevallig voor mij,' verklaarde hij. Hij liep zo vastbesloten op Maxi af dat hij de anderen met gemak voor was. 'Welkom in New York,' zei hij. 'De gravin van Kirkgordon, als mijn oog me niet bedriegt.'
'Vergeet dat gravin maar, O'Casey. Je weet best dat ik Laddie al een hele tijd geleden aan de kant heb gezet.' Maxi stond met haar handen in haar zij en keek hem enigszins verontrust aan. Had zij even pech dat ze nou net in handen viel van die verwaande, sproetige, lang niet lelijke Joseph O'Casey, die zichzelf als een soort Sherlock Holmes beschouwde. Het moest eigenlijk bij de wet verboden zijn dat beambten zoals hij fatsoenlijke staatsburgers zoveel overlast bezorgden. 'Nee maar, hoe kon ik dat vergeten?' deed hij quasi verwonderd. 'Kort na die scheiding kwam u hier immers met een complete, nieuwe garderobe van Yves Saint Laurent aanzetten...
Erg handig bent u nooit geweest, mevrouw Amberville - u had die labels van Saks er erg klungelig ingenaaid. Zult u dan nooit onthouden dat we de nieuwe Europese modelijnen zodra ze gefotografeerd zijn nauwkeurig bestuderen?' 'Goed zo, O'Casey,' prees Maxi doodernstig. 'Ik zal het onthouden. Zou je me ondertussen het plezier willen doen mijn schoudertas na te kijken? Ik heb vreselijke haast.' 'De laatste keer dat u zo'n haast had was dat vanwege twintig flessen Shalimar van tweehonderd dollar per stuk, en de keer daarvoor vanwege een nieuwe Patek Polo die u open en bloot om uw pols droeg, waarschijnlijk uit angst voor diefstal. Die was van massief goud en maar liefst achtduizend dollar waard. En dan hebt u, 's kijken, nog niet zo lang geleden problemen gehad met een nertsmantel van Fendi. U had hem roze geverfd en beweerde dat het namaakbont was van de vlooienmarkt, en nog geen driehonderd dollar waard. Vijftienduizend dollar in Milaan, als ik me goed herinner.' Hij glimlachte zelfvoldaan, trots op zijn goede geheugen voor details. 'Die Shalimar was een cadeautje,' wierp Maxi tegen. 'Voor een vriendin.'
'Geschenken moeten ook worden aangegeven, dat staat in de voorschriften,' zei O'Casey effen.
Maxi keek hem aan. In die Ierse ogen was geen greintje mededogen te bespeuren. Hij glimlachte, maar niet geruststellend. 'O'Casey,' beaamde ze, 'je hebt volkomen gelijk. Ik kan het smokkelen niet laten. Ik heb het altijd gedaan en ik zal het waarschijnlijk altijd blijven doen. Ik weet niet waarom ik het doe. Ik wou dat ik het kon laten. Het is een afwijking. Ik ben ziek. Ik heb hulp nodig. Zodra ik de gelegenheid daartoe heb, zal ik in therapie gaan. Maar ik zweer je dat ik deze keer, deze ene keer, niets bij me heb. Ik ben hier voor zaken en ik moet zo gauw mogelijk naar de stad. Ik had er al moeten zijn. Kijk in hemelsnaam mijn tas na en laat me door,' zei ze smekend. 'Alsjeblieft.'
O'Casey nam haar aandachtig op. Ze was zo knap, deze roekeloze jonge vrouw, dat hij alleen al bij het zien van haar gezicht zijn tenen voelde krullen. Verder, want hij was zoals alle douanebeambten getraind in de interpretatie van lichaamstaal, verraadde ze niets. De hemel mocht weten wat ze bij zich had om er zó onschuldig bij te kunnen staan.
'Dat kan ik niet doen, mevrouw Amberville,' zei hij met een spijtig hoofdschudden. 'U hebt hier een bepaalde reputatie. Mijn collega van de paspoortcontrole heeft een aantekening op uw papieren gemaakt, dus ik kan u niet zomaar doorlaten. We moeten u fouilleren.'
'Maar kijk dan tenminste mijn tas na, verdomme!' Maxi liet haar smekende houding varen.
'Daar zit toch niets in. U draagt het op uw lichaam, wat het ook mag zijn,' antwoordde O'Casey. 'U zult moeten wachten tot er een vrouwelijke beambte dienst heeft. Over een uur of twee kan er een hier zijn en ik zal ervoor zorgen dat u het eerst aan de beurt bent.'
'Fouilleren? Dat meen je niet!' riep Maxi met ongespeelde verbazing. Negenentwintig jaar lang had ze in bijna alles haar zin gekregen, waardoor ze was gaan denken dat regels en voorschriften voor haar niet golden. En natuurlijk mocht niemand Maxi Amberville aanraken zonder haar uitdrukkelijke toestemming. Nooit, nooit ofte nimmer!
'Dat meen ik wel degelijk,' zei O'Casey bedaard, met een zweem van een glimlach. Maxi keek hem ongelovig aan. Hij meende het echt, deze machtswellusteling. Maar iedere man heeft zijn prijs, zelfs Joe O'Casey.
'Joe,' zei ze met een diepe zucht, 'we kennen elkaar al jaren, nietwaar? Ik ben toch een braaf staatsburger? De Amerikaanse schatkist is rijker geworden van mijn boetes dan van de invoerrechten die ik anders betaald zou hebben.' 'Dat heb ik telkens als ik u betrapte gezegd, maar u wilde nooit luisteren.'
'Ik heb nooit drugs het land binnengebracht, of ongepasteuriseerde kaas, of salami met mond- en klauwzeer. Joe, kunnen we het niet samen eens worden?' Haar intonatie ging van smekend over in een subtiel maar onmiskenbaar zwoel-en-zondig. 'Ik neem geen steekpenningen aan,' zei hij bot. 'Dat weet ik maar al te goed,' zuchtte ze. 'Maar dat is jouw probleem. Jij hebt een eerlijkheidsneurose. Nee, ik wil een ruilhandeltje met je maken.'