Gemma bleef die vrijdag tot laat in de avond bij hem.
Zaterdagochtend ging ze meteen weer naar hem toe. Hij voelde zich nog steeds beroerd. Aan het eind van de middag legde hij zijn hoofd op haar schoot terwijl zij zijn rug masseerde. ‘Telkens als ik mijn ogen sluit, zie ik het weer voor me. Het beeld gaat niet weg.’
‘Wat zie je dan?’ vroeg Gemma.
Behalve dat hij de lijken had gevonden had hij er verder weinig over losgelaten. Hij wilde haar niet lastigvallen met de details. ‘Het was te gruwelijk voor woorden,’ zei hij. Zijn stem klonk gespannen. ‘Ik kan het niet eens beschrijven, zo akelig was het.’ Even keek hij haar onderzoekend aan. Hij streek een haarlok van haar voorhoofd en glimlachte flauwtjes. ‘Het is beter dat je het niet weet,’ zei hij. ‘Ik wil niet dat het beeld ook op jouw netvlies gebrand staat. Daar ben je veel te lief en onschuldig voor.’
‘Dat ben ik helemaal niet.’
‘Jawel,’ hield hij vol. ‘En dat is voor een deel ook de reden...’ Hij likte zijn lippen en keek haar recht in de ogen. ‘... dat ik verliefd op je ben.’
Gemma boog haar hoofd om haar tranen te verbergen. Toen kuste ze hem. Dit was precies wat ze had gehoopt en wat ze had gewild. Maar nu kon het niet meer. Ze verdiende het niet.
Ze maakte deel uit van het kwaad. Misschien nog niet helemaal, maar langzaam zou ze voor altijd in een monster veranderen.
Een paar keer had ze overwogen om Alex en Harper te vertellen over de sirenen en de vreemde dingen die haar waren overkomen. Maar nu ze wist dat ze op de een of andere manier met de sirenen verbonden was en sinds de moorden durfde ze er met niemand over te praten.
Misschien was er toch iemand met wie ze haar zorgen kon delen. Iemand die zo ver buiten de werkelijkheid leefde dat ze haar verhaal niet in twijfel zou trekken. Nathalie. Haar moeder.
‘Hoe gaat het met Alex?’ vroeg Harper terwijl ze die zondagochtend naar Briar Ridge reden om hun moeder te bezoeken.
‘Hoe bedoel je? Tussen hem en mij? Of hoe hij zich over het algemeen houdt?’ Gemma zat onderuitgezakt in de passagiersstoel en staarde door haar grote zonnebrilglazen uit het raampje.
‘Eh... allebei.’ Harper keek haar zijdelings aan, alsof ze verbaasd was dat haar zus überhaupt iets had gezegd. Tot nu toe had ze de hele rit geen woord uitgebracht, hoewel Harper een paar keer had geprobeerd een gesprek te beginnen. En nu ze bijna bij de woongemeenschap waren, kwam er zowaar een hele zin uit.
‘Goed, gezien de omstandigheden.’ Gemma legde haar handen op haar oren om het geluid van het waterlied te dempen. Wat ze ook probeerde, het klonk steeds harder. Ze werd er gek van.
‘Het was vast moeilijk voor je om Alex alleen te laten,’ zei Harper, ‘maar ik vind het heel fijn dat je vandaag toch mee naar mama gaat.’
‘O ja, voor ik het vergeet te zeggen,’ zei Gemma toen Harper voor de boerderij parkeerde. ‘Ik wil mama vandaag even alleen spreken.’
‘Hoe bedoel je?’ Harper zette de motor uit en keek haar vragend aan.
‘Ik wil haar onder vier ogen spreken.’
‘Waarover?’
‘Tja, als ik dat zou zeggen, hoefde ik haar natuurlijk niet alleen te spreken,’ verklaarde Gemma.
Harper zuchtte en staarde voor zich uit. ‘Waarom zeg je dat nu pas? Waarom ben je dan niet in je eentje gegaan?’
‘Mijn auto is kapot en bovendien zou je me nooit alleen hebben laten gaan,’ zei Gemma. ‘Tenminste, niet met jouw auto. Het verbaast me trouwens dat je me helemaal alleen naar Alex’ huis laat lopen.’
‘Toe, Gemma,’ zei Harper. ‘Je doet net alsof het allemaal mijn schuld is. Toevallig ben jij degene die ’s avonds door de stad zwerft en God weet wat uitspookt met die vreselijke meiden. Het is je eigen schuld dat we je niet vertrouwen.’
Gemma kreunde zachtjes en leunde met haar hoofd tegen de hoofdsteun van de passagiersstoel. ‘Ik heb nooit gezegd dat het niet mijn schuld is.’
‘Je gedraagt je de laatste tijd als een idioot,’ vervolgde Harper, alsof ze niet één woord van Gemma had gehoord. ‘En bovendien loopt er ook nog een seriemoordenaar vrij rond. Wat moet ik dan doen? Jou gewoon je gang laten gaan?’
‘Jee, Harper! Je bent mijn moeder niet,’ snauwde Gemma.
‘Zij wel?’ Harper wees naar de woongemeenschap.
Gemma keek haar aan alsof ze niet goed wijs was. ‘Eh... ja, zij wel.’
‘Vroeger wel misschien. Ze kan er niets aan doen dat ze geen moeder meer voor je kan zijn. Wie heeft jou de afgelopen negen jaar opgevoed? Wie helpt je met je huiswerk? Wie is er doodongerust als je ’s nachts niet thuiskomt? Wie zorgt er voor je als je te veel gedronken hebt en als een wrak op het strand ligt?’ wilde Harper weten.