‘Oké.’ Marcy draaide het scherm weer naar zich toe en schoof haar stoel een beetje van Harper vandaan. ‘Ik wist niet dat het zo gevoelig lag.’
‘Dat valt wel mee.’ Harper slaakte een diepe zucht en haar toon was iets zachter toen ze zei: ‘Ik vind alleen dat we ons bij een dergelijke tragische gebeurtenis respectvol moeten gedragen.’
‘Sorry,’ zei Marcy. Na een korte stilte voegde ze eraan toe: ‘Ik ga maar weer eens achter achterstallige betalingen aan. Ik moet nog een heleboel telefoontjes plegen.’
Harper begon weer in haar boek te lezen, maar net zoals daarnet kon ze haar aandacht er niet bij houden. Haar gedachten dwaalden af naar Luke en zijn klassenfoto waarop zijn haar zo geforceerd naar achter zat. Behalve vriendschap had ze nooit iets voor hem gevoeld. Luke was een aardige jongen. Ze had zelfs een paar keer met hem gezoend en zich daarna niet meer op haar gemak gevoeld bij hem. En nu kwam hij misschien nooit meer terug.
Hoewel ze het niet had willen toegeven, had Marcy waarschijnlijk gelijk. Luke zou niet levend terugkeren.
‘Ik neem een korte pauze,’ zei ze plotseling en stond op.
‘Wat?’ Marcy keek op vanachter haar computer, met de belachelijke bril nog steeds op haar neus.
‘Ik loop even naar de overkant om een colaatje te halen. Ik wil even...’ Harper zweeg en schudde haar hoofd. Wat ze precies wilde wist ze niet, behalve dat ze niet meer aan Luke wilde denken.
‘Laat je me hier alleen achter?’ vroeg Marcy. Haar stem klonk angstig bij het vooruitzicht om klanten te woord te moeten staan.
Harper keek rond in de lege bibliotheek. ‘Volgens mij kun je dat best aan. Bovendien,’ zei ze terwijl ze haar stoel naar achter schoof en wegliep, ‘heb ik gisteren mijn zieke zusje alleen thuisgelaten om jou hier te helpen. Dus je kunt het nu ook wel een halfuurtje van mij overnemen.’
‘Een halfúúr?’ riep Marcy haar nog na, maar Harper reageerde al niet meer.
Op het moment dat ze buiten in de zon stond, voelde ze de sombere gedachten van zich afglijden. Het was een te mooie dag om aan nare dingen te denken. Ze stak de straat over naar Pearl’s Diner.
Omdat Pearl’s in het centrum van de stad lag, kwamen er niet veel toeristen. Het thema van de inrichting had dan ook veel minder met de zee te maken dan die van de andere eettentjes langs de baai. Boven de bar hing slechts een schilderij van een zeemeermin. Ze zat in een geopende oesterschelp met een parel in de hand.
Voor het raam stonden een aantal tafeltjes en rondom de bar krukken met een bekleding van rood, versleten skai. In een vitrinekast had Pearl verschillende stukken taart uitgestald, maar eigenlijk serveerde ze maar twee soorten: citroen- en bosbessentaart. De tegels op de vloer waren ooit rood en wit geweest, maar het wit was in de loop der jaren beige geworden.
Het restaurant was een beetje kaal en groezelig en werd vooral bezocht door plaatselijke bewoners. Daarom was het juist zo vreemd dat Penn en haar vriendinnen in Pearl’s kwamen. Ze waren er zo vaak te vinden dat ze onderhand wel stamgasten leken terwijl ze helemaal niet uit Capri kwamen.
Bij de gedachte aan Penn keek Harper meteen om zich heen. Het laatste wat ze wilde was de drie vriendinnen tegenkomen.
Gelukkig waren ze nergens te bekennen. Wie ze wel zag, was Daniel. Hij zat in zijn eentje aan een klein tafeltje een kop soep te eten. Toen hij haar zag, glimlachte hij. Harper liep naar hem toe.
‘Ik wist niet dat jij hier ook kwam,’ zei ze.
‘Ik kom speciaal voor Pearl’s beroemde vissoep,’ antwoordde hij grijnzend en gebaarde naar de lege stoel tegenover hem. ‘Kom erbij zitten,’ zei hij.
Harper beet op haar lip, onzeker of ze het zou doen of niet.
Toen Daniel haar aarzeling zag, zei hij: ‘Je bent me nog iets verschuldigd na het ongelukje met dat ijsje.’
‘O ja,’ gaf ze toe, en bijna met tegenzin nam ze tegenover hem plaats.
‘En ik eet soep, dus dat is vergelijkbaar met een ijsje. Dat hadden we toch afgesproken?’
‘Klopt.’
‘En wat doe jij hier?’ vroeg hij.
‘Lunchen,’ zei Harper, en Daniel moest lachen om het voor de hand liggende antwoord. ‘Ik werk aan de overkant. In de bibliotheek. Ik heb nu pauze.’
‘Dus je komt hier vaker?’ Hij had zijn soep op en schoof de kop opzij zodat hij zich met zijn ellebogen op tafel naar haar toe kon buigen.
Harper schudde haar hoofd. ‘Nou, nee,’ zei ze. ‘Mijn collega Marcy vindt het vreselijk om alleen in de bibliotheek achter te blijven, dus meestal eet ik mijn brood daar.’
‘Behalve wanneer je vader zijn lunchpakketje vergeet.’
‘Ja, dan niet.’
‘Vergeet hij zijn lunch echt zo vaak?’ Hij keek haar met een twinkeling in zijn lichtbruine ogen nieuwsgierig aan.