'Me in de weg zit? Voor wat?'
'Voor alles,' riep Gavin uit. Zijn stem sloeg over. Hij hoopte dat zijn vader het niet aanzag voor emotie, wat het absoluut niet was. 'Ik zit je in de weg voor je leven, je nieuwe baan, Liz.'
'Je zit me niet in de weg, Gavin. Je bent mijn familie, mijn zoon. Liz en ik wilden dat je vanavond bij ons was.'
Gavin lachte spottend en zei: 'Voor een gezellig dineetje? Alleen wij drietjes? Je nieuwe gezin. En wat dan? Wat moest ik doen als je haar thuisbracht? In de auto wachten terwijl jij naar binnen ging voor een snelle pijpbeurt?'
Hij wist meteen dat hij te ver was gegaan. Zijn vader was niet iemand die opvloog als hij boos werd. Hij verloor zijn zelfbeheersing niet, hij raasde en tierde niet, stampvoette niet, schreeuwde niet en smeet niet met dingen. In plaats daarvan bleef hij roerloos zitten. Hij perste zijn lippen op elkaar en er gebeurde iets raars met zijn ogen, waardoor ze hard en scherp werden en je als stalen priemen doorboorden.
Blijkbaar was er een grens aan zijn vaders zelfbeheersing, en was hij die juist gepasseerd.
Voor Gavin het wist was zijn vader overeind en kreeg Gavin een keiharde klap in zijn gezicht, wat hem een kapotte lip bezorgde.
'Wil je niet als een kind worden behandeld? Prima. Ik zal je als een volwassene behandelen. Dat zou ik gedaan hebben met een volwassen man die zoiets tegen me zei.'
Gavin vocht tegen zijn tranen. 'Ik haat je.'
'Jammer dan. Je zit met me opgescheept.' Dean ging weg en trok de deur met een klap achter zich dicht.
Gavin vloog uit zijn stoel. Hij stond in het midden van zijn rommelige kamer, trillend van woede en frustratie. Maar hij besefte dat hij nergens heen kon vluchten, en dat hij daar ook het geld niet voor had. Hij wierp zich op zijn bed en veegde de mengeling van snot, tranen en bloed van zijn gezicht. Hij kon wel janken. Hij wilde zich oprollen en huilen als een baby. Omdat zijn leven goed waardeloos was. Alles. Hij haatte alles en iedereen. Zijn vader. Zijn moeder. De stad Austin. Vrouwen. Zijn stomme vrienden. Zijn lelijke auto.
Maar hij haatte vooral zichzelf.Brigadier Robert Curtis probeerde zo onopvallend mogelijk langs de donkere glazen van haar zonnebril te kijken. Toen hij zichzelf erop betrapte dat hij stond te staren, schoof hij snel een stoel voor haar aan. 'Vergeef me mijn gebrek aan manieren, miss Gibson. Ik moet toegeven dat ik een beetje van slag ben bij de aanblik van een ster. Gaat u zitten. Hebt u zin in een kopje koffie?'
'Nee, dank u. En ik ben niet écht een ster.'
'Ik moet het helaas met u oneens zijn.'
Curtis was een rechercheur van het Centrale Onderzoeksbureau van de politie van Austin. Hij was in de vijftig, robuust gebouwd, keurig gekleed. Onder zijn glanzend gepoetste cowboylaarzen zaten hakken die een paar centimeter aan zijn lengte toevoegden. Hoewel hij desondanks niet langer was dan Paris, straalde hij autoriteit en zelfvertrouwen uit. Aan een kapstok hing een sportjack, maar hij droeg een stropdas onder zijn gesteven boordje en in zijn manchetknopen waren zijn initialen gegraveerd.
Aan de muren van het kleine kamertje hingen een gedetailleerde kaart van de staat, nog een van Travis County, en een ingelijst diploma. Het bureau was vrijwel helemaal bedekt met paperassen en computercomponenten, maar op de een of andere manier zag het er niet rommelig uit.
Curtis ging achter zijn bureau zitten en glimlachte tegen haar. 'Ik krijg niet elke morgen bezoek van een radioberoemdheid. Wat kan ik voor u doen?'
'Ik weet niet zeker of u iets kunt doen.'
Nu ze hier was, onder de hoede van een rechercheur, veilig verstopt in zijn kamertje waarin hij ongetwijfeld lange dagen maakte en de gemeenschap diende met het vangen van boeven, had ze enigszins haar twijfels over haar besluit om naar het politiebureau te gaan.
Dingen die om twee uur in de ochtend gebeurden, hadden bij daglicht een heel ander aanzien. Plotseling leek haar komst hier een melodramatische en ietwat egocentrische reactie op iets wat waarschijnlijk niets anders was dan een bizar telefoontje.
'Gisteravond heb ik 911 gebeld,' begon ze. 'Vannacht in feite. Twee politieagenten, Griggs en Carson, zijn naar me toe gekomen. Ik heb een referentienummer van hen gekregen.' Ze gaf hem het nummer dat Griggs bij haar had achtergelaten.
'Wat voor 911, miss Gibson?'
Ze bracht hem verslag uit van wat er was gebeurd. Hij luisterde aandachtig. Zijn gelaatsuitdrukking bleef open en bezorgd. Hij zat niet te wiebelen en te draaien alsof ze zijn tijd verspilde met iets onbelangrijks. Als hij zijn belangstelling veinsde, deed hij dat heel goed.
Toen ze klaar was, haalde ze een cassettebandje uit haar handtas en gaf het aan hem. 'Ik ben vanmorgen vroeg naar het radiostation gegaan en heb een kopie van het telefoongesprek gemaakt.'
Ze had wakker gelegen tot het ochtendgloren en had het toen opgegeven. Ze was opgestaan, had zich gedoucht en aangekleed, en was op het radiostation teruggekeerd toen Charlie en Chad, de dj's die tijdens de ochtendspits dienst hadden, de hoofdpunten van het nieuws van zeven uur lazen.