Als reactie op haar zwijgen keek hij op zijn horloge. ‘Luister eens, ik ga naar buiten om ergens een ontbijt te kopen terwijl we wachten. Heb je honger?’
Absoluut niet. Ze zou geen hap door haar keel kunnen krijgen.
‘Ik ga wel ergens een broodje kopen. Over een minuut of tien ben ik weer terug. Oké?’
‘Goed hoor.’
‘Wil je misschien thee?’
Shauna liet haar hoofd op haar hand rusten. ‘Ja, graag.’
Hij klopte op haar knie. ‘Ben zo weer terug.’
Shauna probeerde te bedenken wat ze aan hulpsheriff Bowden zou moeten vragen als ze hem zag. Hebt u misschien belangrijke informatie uit uw rapport weggelaten? Hebt u misschien iemand ondervraagd die anoniem wilde blijven? Ze zou voorzichtig te werk moeten gaan.
Ze nam het rapport nog een keer door.
‘Waarmee kan ik je van dienst zijn, jongedame?’ Shauna schrok op uit haar concentratie.
‘Sorry, ik verwachtte u nog niet.’ Ze keek op haar horloge. Het was half elf.
Het uiterlijk van de man die voor haar stond, kwam niet overeen met haar eerdere ervaring met de politieagenten van Travis County. In plaats van de onbewogen gezichtsuitdrukking, de professionele houding en de afgepaste toon, glimlachte agent Bowden naar haar alsof ze een vroeger vriendinnetje was dat hij toevallig weer tegen het lijf liep.
Ze wilde gaan staan, maar hij ging op de stoel naast haar zitten, draaide zich naar haar toe en sloeg zijn linkerbeen over zijn rechter. Hij was in topvorm en sterk en, gezien zijn middelbare leeftijd, misschien een beetje te veel met zichzelf ingenomen. Hij verfde zijn haar met een te donkere nuance die niet bij zijn bleke gelaatskleur paste. De lijn van zijn neus, die aan de punt een beetje opliep, herinnerde haar aan iemand. Aan wie?
Ze wierp een blik op de receptiebalie en zag dat de vrouw die haar het rapport gegeven had, naar hen staarde. Ze zag er niet al te gelukkig uit.
‘En wat doet zo’n mooi meisje zoals jij hier in zo’n lelijke plaats?’
Door deze clichézin was Shauna in staat om de link te leggen.
‘Cale Bowden. Je broer heet Clay.’ Clay zei ook altijd dat soort dingen tegen haar.
De agent scheen door haar opmerking nog meer in zijn sas. Zijn donkere ogen straalden. ‘Dat klopt. Hij is de jongste van het gezin. Ken je hem?’
‘We gingen samen naar de middelbare school.’
‘Kijk aan. We hebben dus iets gemeenschappelijks.’ Agent Bowden ging wat verzitten zodat zijn hand Shauna’s arm raakte. ‘Maar Clay liet een mooie vis altijd van zijn haak glippen.’
Shauna was niet van plan om op zo’n opmerking in te gaan. ‘Nou, zo zat het niet helemaal.’ Ze voelde dat ze bloosde, pakte het rapport op dat op de stoel naast haar lag en keek of Wayne er al aan kwam. Maar hij was nog maar een paar minuten weg.
‘Ik hoopte dat je me zou kunnen helpen.’
‘Vraag maar wat je…’
Er klonk een klap en Bowden dook in elkaar. Achter hen was een andere agent de wachtruimte binnengekomen. Hij had een opgerolde krant bij zich, waarmee hij Bowden een klap op zijn hoofd had gegeven.
‘Dergelijke dingen moet je na werktijd doen, Bowden,’ zei de man zonder zijn pas in te houden.
‘Ik ben alleen maar een goede burger van dienst,’ zei Bowden grijnzend tegen zijn rug. Tegen Shauna zei hij: ‘Dat is een echte dienstklopper als je begrijpt wat ik bedoel.’
Het was Shauna maar al te duidelijk wat agent Bowden bedoelde. Ze werd wat toeschietelijker, keek hem met grote ogen aan en zei: ‘Misschien kunnen we een beetje praten bij een kop koffie. Als je even tijd hebt natuurlijk. Je zult het wel druk hebben.’
Bowden stond op en reikte haar de hand om haar overeind te helpen.
‘Dat zou ik heel leuk vinden,’ zei hij. ‘Ik kan wel een half uurtje vrijmaken en ik weet een aardig tentje een eindje verderop in de straat…’
Hij was nog steeds aan het praten toen Shauna hem de hand schudde. Uit haar ooghoek zag ze dat de receptioniste haar armen over elkaar sloeg. Maar ze was er niet helemaal zeker van, want terwijl ze ging staan, werd ze overvallen door een veel sterker gevoel, een schrikaanjagende combinatie van duizeligheid, tunnelvisie en in elkaar zakken. Ze pakte Bowdens hand steviger vast om niet te vallen.
Weer een black-out? Alsjeblieft niet.
Het vertrek begon een beetje te kantelen maar ze deed haar best haar ogen open te houden. Ze mocht nu niet flauwvallen. De muren verschoven en begonnen te draaien, maar de agent hield haar stevig vast en ze probeerde niets te laten merken.
De ruimte om haar heen draaide steeds sneller rond alsof ze in een centrifuge zat. De muren vielen naar buiten en het meubilair schoof naar de ingestorte stenen.
Haar knieën knikten.
Er vloog een stoel langs haar heen en ze greep zich eraan vast. Niettemin viel ze, of ze dacht dat ze viel, uit het verdwijnende vertrek in het donker van een sterrenloze nacht die naar vers gevallen regen rook. Maar ze viel niet echt. Ze stond nog steeds op een natte brug, een hand op de vangrail, duizelig door de verhuizing uit de werkelijkheid.