Met iets wat hij uitlegde als oprechte interesse had ze naar zijn betoog geluisterd. Hij was blijven praten om voor zichzelf een positie te formuleren. Maar hij kon ook niet ontkennen dat hij een beetje zijn best deed om haar te kleineren. Hij was nog steeds de politieman, terwijl zij zichzelf als een snotneus moest beschouwen, ook al was het dan een, zoals iedereen zei, getalenteerde snotneus.
‘Dat moeten we allemaal doen’, vervolgde hij. ‘En dat kan betekenen dat we aan het eind weer eens met de geweldige beloning zitten dat we absoluut niets gevonden hebben. Maar het belangrijkste, en het moeilijkste, is op dit moment de vraag hoe we dit allemaal kunnen doen zonder dat ze het merken. Als het is zoals wij denken, dat we in opdracht van Harderberg worden bewaakt, dat ze proberen ons de lucht in te laten vliegen, of als zijn handlangers een landmijn in de tuin van mevrouw Dunér begraven, dan moeten we onszelf er de hele tijd aan herinneren dat hij ziet en hoort. Je mag het niet merken wanneer wij onze troepen verplaatsen. Het moet allemaal gebeuren alsof er een heel dikke mist ligt over alles wat we ondernemen. En in die mist moeten wij het juiste pad inslaan en hij het verkeerde. Hoe ziet de opzet van het recherchewerk er daarvoor uit? Die vraag moeten we ons stellen. En er onszelf vervolgens een heel goed antwoord op geven.’
‘We moeten dus het tegenovergestelde doen’, zei ze.
‘Precies’, antwoordde Wallander. ‘We moeten een teken geven dat zegt: Alfred Harderberg interesseert ons geen bal.’
‘Wat gebeurt er als dat te duidelijk is?’ wierp ze tegen.
‘Dat mag het niet worden’, antwoordde Wallander. ‘Dus moeten we nog een teken geven. We moeten het algemeen bekendmaken: natuurlijk maakt ook Alfred Harderberg deel uit van ons routineonderzoek. Op sommige punten zijn wij zelfs oprecht in hem geïnteresseerd.’
‘Hoe kunnen we er zeker van zijn dat hij ons echt gelooft?’
‘Dat kunnen we niet. Maar we kunnen nog een derde teken geven. Dat zegt dat we een spoor hebben waar we in geloven. Dat in een bepaalde richting wijst. En dat bovendien geloofwaardig lijkt. Zo geloofwaardig dat Harderberg ervan overtuigd kan worden dat we ons echt op het verkeerde spoor richten.’
‘Toch zal hij veiligheidsmaatregelen inbouwen.’
Wallander knikte.
‘Die moeten we de hele tijd zien te ontdekken,’ zei hij, ‘maar we moeten net doen alsof we het niet weten. Niet door te doen alsof we dom zijn, een stelletje stomme en blinde rechercheurs dat elkaar de verkeerde kant op stuurt. We moeten zijn veiligheidsmaatregelen ontdekken. En we zullen ze op een intelligente manier interpreteren. Maar we zullen ze verkeerd interpreteren. We zullen onze strategie een spiegel voorhouden en vervolgens het spiegelbeeld interpreteren.’
Ze keek hem aandachtig aan.
‘Zal ons dat echt lukken? Zal Björk het daarmee eens zijn? En wat zal Per Åkeson ervan zeggen?’
‘Dat is ons eerste grote probleem’, antwoordde Wallander. ‘Onszelf ervan te overtuigen dat we op de juiste manier denken. Onze hoofdcommissaris heeft een talent dat opweegt tegen een heel aantal van zijn minder geslaagde kanten. Dat is dat hij ons doorheeft als we zelf niet geloven in wat we zeggen of als uitgangspunt voor ons recherchewerk voorstellen. Dan slaat hij direct toe. En dat is goed.’
‘En wanneer we onszelf overtuigd hebben? Waar beginnen we dan?’
‘Dan gaat het erom dat er niet te veel misgaat van wat we ons hebben voorgenomen. We moeten zo goed de verkeerde kant op gaan in de mist dat Harderberg het gelooft. We moeten tegelijkertijd de goede en de verkeerde kant op gaan.’
Ze stond op en liep naar haar kantoor om een blocnote te halen. Wallander zat ondertussen te luisteren naar een politiehond die ergens op het politiebureau aan het blaffen was. Toen ze terugkeerde dacht hij opnieuw dat ze een aantrekkelijke vrouw was, hoewel ze erg bleek zag, een onzuivere huid had en donkere kringen onder haar ogen.
Ze namen hun ideeën nog een keer door. Ann-Britt Höglund kwam de hele tijd met scherpzinnige suggesties, ze ontdekte gaten in Wallanders redenering, drukte tegenstrijdigheden meteen de kop in. Hij merkte, al was het schoorvoetend, dat hij door haar geïnspireerd werd en dat ze bovendien een zeer heldere denker was. Opeens frappeerde het hem – en het was toen al twee uur ’s nachts – dat hij een dergelijk gesprek niet meer had gevoerd sinds Rydberg een paar jaar geleden was overleden. Hij stelde zich voor dat Rydberg als een geest was teruggekeerd en zijn grote ervaring nu ter beschikking stelde aan deze bleke vrouw.
Even na tweeën liepen ze met elkaar het politiebureau uit. De hemel was helder en het was koud, de grond onder hun voeten kraakte van de vorst.
‘Morgen krijgen we een heel lange vergadering’, zei Wallander. ‘Er zullen veel bezwaren geopperd worden, maar ik zal van tevoren met Björk en Per Åkeson gaan praten. Ik zal vragen of Per erbij komt zitten. Wanneer we hen niet achter ons krijgen, dan zullen we, alleen om hen te overtuigen, te veel tijd verliezen met het vinden van meer feiten.’