Home>>read Kurt Wallander 04 free online

Kurt Wallander 04(75)

By:Henning Mankell


Hij werd wakker toen zijn vader over hem heen gebogen stond. In zijn ene neusgat stak een propje watten en zijn linkeroog was gezwollen en blauw van kleur. Zijn vader stonk naar drank – hij had het gevoel dat het bedorven olie was – en hij ging rechtop zitten en sloeg zijn armen om hem heen.

‘Ze luisterden niet naar me’, zei zijn vader. ‘Ze luisterden niet. Ik zei dat ik mijn zoon bij me had, maar ze luisterden niet. Hoe ben je thuisgekomen?’

Hij vertelde het zoals het was: dat hij de hele weg gelopen had, in de regen.

‘Het spijt me dat het zo is gelopen,’ zei zijn vader, ‘maar ik werd zo kwaad. Ze beweerden iets wat niet waar was.’

Zijn vader rekte zich uit en haalde een van de doeken te voorschijn om die te bekijken met het oog dat niet dichtzat. Het was een van de doeken met een auerhaan op de voorgrond.

‘Ik werd zo kwaad’, zei hij weer. ‘Maar die klootzakken zeiden dat het een korhoen was. Ze beweerden dat ik de vogel zo slecht schilderde dat je niet kon zien of het een auerhaan of een korhoen was. Dan word je natuurlijk wel kwaad. Ze moeten niet aan mijn waardigheid komen.’

‘Natuurlijk is het een auerhaan’, had Kurt geantwoord. ‘Iedereen kan toch zien dat het geen korhoen is.’

Zijn vader bekeek hem met een glimlach. Twee van zijn voortanden waren eruit geslagen. Zijn glimlach is kapot, dacht Kurt. De glimlach van mijn vader is kapot.

Daarna waren ze koffie gaan drinken. Het bleef regenen en zijn vader had langzaam zijn woede over de belediging laten afkoelen.

‘Het onderscheid niet kunnen zien tussen een korhoen en een auerhaan’, herhaalde hij, als een bezwering of een gebed. ‘Om te beweren dat ik een vogel niet kan schilderen zoals hij eruitziet.’

Terwijl hij naar Simrishamn reed, herinnerde Wallander zich dat allemaal. Hij herinnerde zich ook dat de twee mannen, de ene die Anton werd genoemd en de andere die misschien een Pool was geweest, gedurende de volgende jaren terug waren gekomen en schilderijen hadden gekocht. Het gevecht, de plotseling opvlammende woede en het net iets te grote aantal glazen cognac, waren een grappige episode geworden die ze nu ophaalden en waar ze om moesten lachen. De man die Anton heette had ook de twee tanden betaald die zijn vader in zijn bovenkaak had laten zetten. Vriendschap, dacht hij. Achter de vechtpartij zat iets anders dat belangrijker was. De vriendschap tussen de kunstventers en de man die zijn eeuwige motief schilderde zodat zij iets te verkopen hadden.

Hij dacht aan het schilderij dat aan de muur in het huis in Helsingborg had gehangen. Hij dacht aan alle muren die hij niet had gezien, maar waarop de auerhaan tegen een achtergrond stond van een onbeweeglijk landschap waar de zon nooit onderging.

Voor het eerst meende hij iets te begrijpen wat hij zich nog nooit eerder had gerealiseerd. Zijn vader had zijn hele leven de zon verhinderd onder te gaan. Dat was zijn levensonderhoud geweest, zijn bezwering. Hij had schilderijen gemaakt waarop degenen die ze aan hun muren hingen zagen dat de zon vastgehouden kon worden.

Hij arriveerde in Simrishamn, parkeerde bij het politiebureau en liep naar binnen. Achter een bureau zat Torsten Lundström. Over een paar jaar zou hij met pensioen gaan en Wallander kende hem als een vriendelijke man, een politieagent van de oude stempel die zijn medemensen niets dan goeds toewenste. Hij knikte naar Wallander en legde de krant die hij aan het lezen was weg. Wallander ging op een stoel zitten en keek hem aan.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij. ‘Ik weet dat mijn vader bij een vechtpartij in de slijterij betrokken is geraakt. Meer weet ik niet.’

‘Ik zal het je in detail vertellen’, zei Torsten Lundström vriendelijk. ‘Even voor vieren kwam je vader met een taxi bij de slijterij aan. Hij ging naar binnen, trok een nummertje en ging zitten wachten. Hij zag het kennelijk niet toen hij aan de beurt was. Toen liep hij naar de toonbank en wilde geholpen worden, ook al was zijn beurt voorbij. De bediende pakte het allemaal heel slecht aan. Hij heeft kennelijk geëist dat je vader een nieuw nummertje trok. Je vader weigert dat, een andere klant die aan de beurt is dringt zich op en vraagt je vader om op te schuiven. Tot ieders verbazing is je vader zo verontwaardigd dat hij met die andere klant begint te vechten. De bediende komt tussenbeide, je vader geeft ook hem een klap, en het vervolg kun je zelf wel raden. Maar ik kan je troosten met het feit dat niemand gewond is geraakt. Je vader heeft misschien pijn in zijn rechtervuist. Hij lijkt erg sterk, ook al is hij oud.’

‘Waar is hij?’

Torsten Lundström wees naar een deur op de achtergrond.

‘Wat gebeurt er nu?’ vroeg Wallander.

‘Je kunt hem naar huis brengen. Daarna zal er helaas wel een aanklacht tegen hem worden ingediend wegens lichte mishandeling. Als je tenminste niet tot een schikking komt met de winkelbediende en de klant. Ik zal zelf met de officier van justitie in kwestie praten.’