‘Hoe had hij het gedaan?’
Magnus Staffansson keek Wallander niet-begrijpend aan.
‘Je ophangen is helemaal niet zo eenvoudig’, verduidelijkte Wallander. ‘Stond hij ergens op? Was hij in de boom geklommen?’
Magnus Staffansson wees naar de stam van de berk.
‘Hij zal wel steun hebben gezocht waar de stam een uitstulping heeft’, zei hij. ‘Zo dachten wij tenminste. Er was niets waarop hij had kunnen staan.’
Wallander knikte. Uit het rapport van de lijkschouwing bleek duidelijk dat Lars Borman gewurgd was. Zijn nekwervel was niet gebroken. Hij was hooguit een uur dood geweest toen de politie aankwam.
‘Herinner je je verder nog iets?’ vroeg hij.
‘Wat zou dat moeten zijn?’
‘Dat weet alleen jij.’
‘Je doet wat je doen moet’, antwoordde Magnus Staffansson. ‘Je maakt je rapport op en daarna probeer je het zo snel mogelijk te vergeten.’
Wallander wist hoe het was. Van een zelfmoord ging een beklemming uit die met niets te vergelijken viel. Hij dacht aan al de keren dat hij zelf had moeten zorgen voor mensen die de hand aan zichzelf hadden geslagen.
Hij dacht na over wat Magnus Staffansson had gezegd. Het lag als een filter over wat hij snel in het rapport had bekeken.
Toch wist hij meteen dat er iets niet klopte.
Hij dacht aan de karakteristiek die Lars Borman steeds meekreeg. Ook al was die niet volledig geweest, ook al waren er duistere achtergronden, hij kon er toch van uitgaan dat Lars Borman een beheerst mens was geweest. Toen hij had besloten zijn leven te beëindigen was hij naar een bosje gefietst en had hij een boom uitgekozen die uiterst ongeschikt was voor hetgeen hij van plan was te doen.
Alleen al hieraan voelde Wallander dat er iets niet klopte aan de dood van Lars Borman.
Maar er was nog iets anders wat hem stoorde. Eerst kon hij er niet opkomen wat het was, maar vervolgens bleef hij opeens staan staren naar de grond een paar meter van de boom.
De fiets, dacht hij. Die vertelt een heel ander verhaal.
Magnus Staffansson had een sigaret opgestoken en stampte met zijn voeten om warm te blijven.
‘De fiets’, zei Wallander. ‘Die wordt in jullie rapporten verder niet genoemd.’
‘Het was een mooie fiets’, zei Magnus Staffansson. ‘Met tien versnellingen, goed onderhouden. Hij was donkerblauw, herinner ik mij.’
‘Laat me zien waar hij precies lag.’
Magnus Staffansson aarzelde niet. Hij wees de plaats aan.
‘Hoe lag-ie?’ vroeg Wallander.
‘Hoe moet ik dat beschrijven?’ vroeg Magnus Staffansson onzeker. ‘Hij lag gewoon op de grond.’
‘Hij was niet omgevallen?’
‘De standaard stond niet uit.’
‘Weet je dat zeker?’
Hij dacht na voordat hij antwoord gaf.
‘Ja’, zei hij. ‘Dat weet ik zeker.’
‘Je bedoelt dus dat hij zijn fiets gewoon op de grond had laten vallen? Ongeveer zoals een kind dat haast heeft zijn fiets weggooit?’
Magnus Staffansson knikte.
‘Precies’, zei hij. ‘Hij lag op de grond gegooid. Alsof hij snel de hele zaak uit de wereld wou helpen.’
Wallander knikte nadenkend.
‘Nog één ding’, zei hij. ‘Vraag je collega of hij kan bevestigen dat de standaard van de fiets niet uit stond.’
‘Is dat zo belangrijk?’ zei Magnus Staffansson verbaasd.
‘Ja’, zei Wallander. ‘Het is veel belangrijker dan je denkt. Bel me als hij een andere mening heeft.’
‘De standaard stond niet uit’, zei Magnus Staffansson. ‘Dat weet ik zeker.’
‘Bel toch maar’, zei Wallander. ‘En nu gaan we weg. Bedankt voor je hulp.’
Wallander reed terug naar Ystad.
Hij dacht aan Lars Borman. Een accountant bij de provincie. Een man die zijn fiets nooit van zich af zou hebben gegooid, zelfs niet in uiterste nood.
Weer een stap verder, dacht Wallander. Ik nader iets, maar ik weet niet wat het is. Ergens tussen Lars Borman en het advocatenkantoor in Ystad zit een gat. Dat moet ik vinden.
Hij merkte pas achteraf dat hij de plaats waar zijn auto was uitgebrand was gepasseerd. In Rydsgård sloeg hij af voor een verlate lunch in het restaurant daar. Hij was alleen in de horecagelegenheid. Hij bedacht dat hij die avond, hoe moe hij ook was, Linda moest bellen. Daarna zou hij een brief aan Baiba schrijven.
Even voor vijven was hij terug op het politiebureau in Ystad. Van Ebba kreeg hij te horen dat er geen middagvergadering zou zijn. Iedereen was bezig, niemand kon tijd missen om aan zijn collega’s te vertellen dat hij niets beslissends te melden had. Ze zouden elkaar de volgende ochtend zien, om acht uur.
‘Je ziet er vreselijk uit’, zei ze.
‘Vannacht ga ik slapen’, antwoordde hij.