Daarentegen dacht hij dat hij dat wel had moeten doen. Hij had moeten gillen en tieren en moeten vervloeken dat hij weer aan het werk was gegaan, dat Sten Torstensson hem op Skagen had bezocht en hem had betrokken in een moordonderzoek waar hij zich nooit mee had moeten bemoeien. Hij had nooit moeten terugkeren, hij had zijn handtekening moeten zetten onder de papieren die Björk had klaarliggen, een persconferentie moeten geven en zich moeten laten interviewen voor een voorpagina-artikel in Svensk Polis, of waarschijnlijk voor de achterkant, en dat had dan het einde moeten zijn.
Terwijl Wallander de autotelefoon op het asfalt zag liggen en zijn oude Peugeot aan de kant van de weg zag uitbranden, was er dus midden in de verwarring na de explosie toch een moment van pijnlijke stilte geweest waarop hij helemaal helder kon denken. Zijn gedachten waren duidelijk en ondubbelzinnig geweest, de ene leidde snel tot de andere, en hij had een conclusie kunnen formuleren, had voor het eerst het gevoel gehad dat de moord op de twee advocaten, de begraven mijn in de tuin van mevrouw Dunér en daarna de moordaanslag op hemzelf in feite een patroon onthulden, ook al was het dan onduidelijk en met veel nog gesloten deuren.
Eén conclusie was echter mogelijk en onvermijdelijk, midden in de verwarring, en die conclusie was afschuwelijk: namelijk dat iemand dacht dat hij iets wist wat hij niet zou moeten weten. Hij was er volledig van overtuigd dat degene die de springstof in zijn benzinetank had gestopt er niet op uit was geweest om Ann-Britt Höglund te doden. En dat onthulde alleen maar een ander aspect van wie degenen waren die zich in de schaduwen verborgen: een mensenleven kon hen niets schelen.
Wallander besefte met vertwijfeling en angst dat deze mensen, die zich verborgen in witte auto’s met valse nummerplaten, het bij het verkeerde eind hadden. Hij had een volkomen eerlijke verklaring kunnen afleggen waarin hij meedeelde dat het allemaal een vergissing was; hij wist niets van wat er achter de moord op de twee advocaten, de mijn in de tuin van mevrouw Dunér, en misschien zelfs de zelfmoord van de accountant bij Provinciale Staten Lars Borman – als dat tenminste zelfmoord was geweest – zat.
Hij wist niets. Maar terwijl zijn auto nog brandde en Nyberg samen met Ann-Britt Höglund nieuwsgierige nachtelijke reizigers weg dirigeerde en de brandweer en de politie opriep, was hij roerloos midden op de weg blijven staan om zijn gedachtegang af te maken. Hij besefte dat er maar één uitgangspunt was voor de vreselijke vergissing te denken dat hij iets wist. Dat was het bezoek van Sten Torstensson aan Skagen. De ansichtkaart die hij uit Finland had laten sturen, was niet voldoende geweest. Ze waren hem naar Jutland gevolgd, ze waren daar in de mist tussen de duinen geweest. Ze hadden zich in de buurt van het Kunstmuseum bevonden toen zij koffie hadden gedronken, maar ze waren nooit zo dicht in de buurt geweest dat ze hen hadden kunnen horen, want dan hadden ze ook geweten dat Wallander niets wist, omdat Sten Torstensson op zijn beurt niets had geweten; het waren allemaal niet meer dan vermoedens geweest. Dat risico hadden ze echter niet kunnen nemen. Daarom brandde zijn oude Peugeot nu uit langs de kant van de weg, daarom had de hond van de buren geblaft toen ze bij meneer en mevrouw Forsdahl binnen zaten.
Een pijnlijke stilte, dacht hij. Daar bevind ik me nu in en je kunt nog een conclusie trekken, misschien wel de belangrijkste van allemaal. Want het betekent dat we ondanks alles toch een doorbraak in dit vreselijke rechercheonderzoek maken, dat we een uitgangspunt hebben en kunnen zeggen: hier moeten we onze aftrap doen. Hier verbergt zich misschien niet de Steen der Wijzen, maar wel iets anders dat we moeten vinden.
De chronologie klopt, dacht hij. Het begint allemaal bij de kleiakker waar Gustaf Torstensson bijna een maand geleden is omgekomen. Al het andere, inclusief de executie van zijn zoon, moet afhankelijk zijn van wat er die avond is gebeurd, toen hij van kasteel Farnholm onderweg naar huis was. Dat weten we nu, dat maakt dat we nu kunnen bepalen welke koers we moeten volgen.
Hij boog zich voorover en pakte zijn telefoon. Het alarmnummer van de politie in Malmö blonk hem tegemoet. Hij zette de telefoon uit en zag dat deze onbeschadigd was door de val op de rijbaan.
De brandweer was gearriveerd. Hij zag hoe ze de brandende auto blusten, hem in wit schuim hulden. Nyberg stond opeens naast hem. Wallander zag dat hij zweette en geschrokken keek.
‘Dat scheelde niet veel’, zei hij.
‘Nee’, antwoordde Wallander. ‘Maar toch te veel.’
Nyberg keek hem vragend aan.
Op dat moment kwam er een commandant van politie uit Malmö op Wallander af. Ze hadden elkaar eerder ontmoet, maar Wallander kon zich zijn naam niet herinneren.
‘Ik heb begrepen dat het jouw auto is die is uitgebrand’, zei de politieman uit Malmö. ‘Er gingen geruchten dat je niet meer werkte. Nu keer je terug en brandt je auto uit.’